Centrale of decentrale sturing van de vuursteun (op brigade-niveau)
Ik ben het met de stelling van lkol Rob ten Horn eens.
Ter bevestiging: een van de uitgangspunten in het landoptreden is de brigade als het laagste niveau van verbonden wapens; het laagste niveau waar de planning, voorbereiding en leiding geven aan de uitvoering van de geïntegreerde inzet van alle militaire functionele capaciteiten plaats vindt. Voor deze taak beschikt de brigadecommandant over de benodigde capaciteiten, deels in de vorm van onderbevelstellingen, deels in de vorm van steunrelaties van capaciteiten die op divisie- of corps-niveau onder bevel zijn gesteld. Dit geldt ook voor de Nederlandse brigade, als onderdeel van een Duits-Nederlandse divisie. De brigadestaf is voor deze taak geëquipeerd.
Ter aanvulling: de centrale sturing geldt niet alleen voor de vuurmondbatterijen, maar ook voor de doelopsporingscapaciteiten, de FST’n. Deze capaciteiten zijn bij de KL bij de bataljons ingedeeld. Doctrinair gezien is dit geen FULLCOM-bevelsverhouding, maar TACOM. De brigade commandant beslist, op advies van zijn vuursteunadviseur, de afdelingscommandant, over de groepering en inzet van het brigadevuursteunsysteem en alle elementen daarvan. De opdracht en situatie dicteren daarbij. Indien de close operatie plaats vindt, vinden gelijktijdig nog steeds de deep en rear operatie plaats. In een dergelijke situatie steunt de artillerie dan ook niet alleen de close, maar ook de deep en rear operatie. De artillerie zal om deze reden op brigade-niveau gegroepeerd blijven. Ook in deze situatie worden alle elementen van het vuursteun systeem van de brigade daar ingezet waar nodig. Dat betekent bijvoorbeeld dat de FST’n niet gebonden zijn aan de organieke compagnie, maar daar waar nodig worden ingezet. De aansturing van het vuursteunsysteem blijft centraal op brigade-niveau, de groepering van de capaciteiten hangt af van de opdracht en omstandigheden. Deze wijze van artillerie-inzet is niet alleen van toepassing bij het verdedigend gevecht, maar ook bij het aanvallend gevecht. Op deze wijze functioneert de brigadeartillerie als een geheel, als een systeem, georkestreerd door de brigade.
De situatie kan ook anders zijn: decentraal op brigade-niveau, centraal op divisie-niveau. Dit heeft te maken met de primaire rol, de raison d’être, van de krijgsmacht, grootschalige gevechtsoperaties. Een mogelijke militaire tegenstander in een grootschalige gevechtsoperatie is de RF. Het leger van de RF is een leger dat met massale artillerie met de diepe operatie vecht. Bij een dergelijke tegenstander worden we vroegtijdig en op grote afstand geconfronteerd met talrijke doelopsporingsmiddelen en massale inzet van artillerie en EOV. Infanterie en cavalerie buiten het succes van de artillerie uit. Een dergelijke tegenstander effectief beïnvloeden moet dan ook vroegtijdig en op grote afstand plaats vinden. Met behulp van inlichtingen- en doelopsporingsmiddelen verkrijgt de commandant voldoende inzicht om vast te stellen hoe het beïnvloeden kan plaatsvinden. Naast bijvoorbeeld misleiding, het creëren van obstakels, mobiliteit, en inzet van EOV kan beïnvloeden ook plaatsvinden door het fysieke uitschakelen van de capaciteiten van de tegenstander met artillerie. Deze taak behoort primair bij de artillerie op corps- en divisie-niveau. Daarbij is het mogelijk dat de afdeling artillerie van de brigade wordt ingezet voor de diepe operatie van de divisie. Dit betekent centralisatie van de artillerie op divisie-niveau. Dit betreft dat niet alleen de doelbestrijdingsmiddelen, maar daar waar nodig ook alle andere elementen van het vuursteunsystem, dus ook de doelopsporings- en vuursteuncoördinatiecapaciteiten. Decentraal op brigade-niveau, centraal op divisie-niveau.
Kol Roelen