Bij bestudering van de gemechaniseerde oorlogvoering worden vaak de inzet en tactieken van eenheden in de Tweede Wereldoorlog, de Midden-Oosten oorlogen en de Golfoorlogen bestudeerd. Zo af en toe komen de India-Pakistan oorlogen voorbij, maar er wordt nauwelijks aandacht besteedt aan de gemechaniseerde oorlogvoering in zuidelijk Afrika. En die is er wel degelijk geweest.
Niet alleen heeft Zuid-Afrika gemechaniseerde eenheden ingezet tegen opstandelingen (zoals het ANC, het Afrikaans Nationaal Congres, en de SWAPO, de South West Africa People’s Organisation) op eigen grondgebied, maar ook bij gemotoriseerde raids tegen de opleidingskampen van deze organisaties in de buurlanden van Zuid-Afrika. Hierbij kwam ook vaak tot gevechten met de geregelde legers van deze buurlanden die immers deze organisaties militair vaak steunden. Deze gewapende conflicten wordt ook wel de ‘borderwar’ genoemd. Onderdeel van deze ‘borderwar’ is ondermeer een grootschalige Zuid-Afrikaanse interventie in Angola om dat land te behouden voor communistische machtsovername en te voorkomen dat SWAPO vanuit zuidelijk Angola het toenmalige Zuid-Afrikaanse Zuidwest-Afrika (nu Namibië) zou destabiliseren. Angola werd als dreiging gezien, temeer omdat het land naar lokale maatstaven relatief veel olie en mineralen bezat. Omdat Zuid-Afrika geen economische machtsmiddelen kon inzetten tegen Angola, bleef alleen een militaire interventie over. De grootschalige Zuid-Afrikaanse inval in Angola leidde echter tot de inzet van een omvangrijk Cubaans expeditieleger om de Angolese machthebbers in het zadel te houden. Dientengevolge hebben de Zuid-Afrikaanse, Cubaanse en Angolese gemechaniseerde eenheden onderling een paar grotere gevechten gevoerd. Dit artikel belicht specifiek deze groep grotere gemechaniseerde militaire confrontaties. In deze editie van de VOC-Mededelingen het eerste deel: de politieke aanleiding en operatie MODULER. In de volgende uitgave het tweede en laatste deel: operatie HOOPER tot en met de vredesakkoorden en een nabeschouwing.
Aanleiding
De belangrijkste strijdende partijen in Angola waren de Angolese regeringspartij Movimento Popular de Libertaçao de Angola (MPLA met haar legereenheden FAPLA, de Forças Armadas Populares de Libertaçao de Angola), later versterkt met Cubaanse eenheden. Aan de rebellenzijde opereerde de Uniao Nacional para a Independence Total de Angola (UNITA, voortkomend uit de Ovimbundu-stam in zuidoost Angola) met een aanvankelijk voorzichtige, maar later openlijke back up van het Zuid-Afrikaanse leger (South African Defence Forces – SADF). De MPLA kreeg aanvankelijk ook Sovjet-Russische en Oost-Duitse steun, terwijl UNITA in het begin door de Verenigde Staten werd gesteund. Een andere belangrijke groepering was de rebellengroepering SWAPO. Deze had haar opleidingskampen alleen in zuid Angola en pleegde haar acties tegen de Zuid-Afrikaanse aanwezigheid in Zuidwest Afrika (het latere Namibië). Haar doelstelling was het verkrijgen van de onafhankelijkheid van Namibië. Overigens waren er ook ANC trainingskampen – de Zuid-Afrikaanse anti-apartheids verzetsbeweging – in Angola, maar die spelen in de hierna beschreven ontwikkelingen een ondergeschikte rol. De Cubaanse en Zuid-Afrikaanse aanwezigheid in Angola hielden elkaar feitelijk in een soort dodelijke omhelzing. De continue SADF acties zorgden dat de Cubaanse eenheden in Angola bleven, wat voor Zuid-Afrika weer reden was om haar militaire acties in Angola voort te zetten en Namibië geen onafhankelijkheid te verlenen.
Vrijwel onmiddellijk na de Angolese onafhankelijkheidsverklaring intervenieerde Zuid-Afrika in de hierop volgende burgeroorlog in Angola om te voorkomen dat het gebied een uitvalsbasis zou worden voor SWAPO guerrillastrijders. Het begon met Operatie SAVANNAH in 1978 met als oogmerk de Angolese burgeroorlog ten gunste van Zuid-Afrika te beïnvloeden, de communistische gang van MPLA te verhinderen en UNITA beter in het zadel te helpen. Deze operatie leidde tot versterking van de Angolese machthebbers met Cubaanse troepen. Ondermeer geschrokken vanwege de internationale reacties trok Zuid-Afrika zich hierna terug, waarna de MPLA met Cubaanse hulp alle belangrijke steden, dorpen en infrastructuur vermeesterde. UNITA bleef verstoken van openlijke Zuid-Afrikaanse steun en probeerde zo goed en kwaad als mogelijk een guerrillaoorlog vol te houden.
Na het mislukken van deze operatie limiteerde Zuid-Afrika haar doelstelling tot destabilisatie van zuid Angola en probeerde de SWAPO kampen in dat gebied te vernietigen. Hierbij wel echter bewust het risico lopend dat interveniërende troepen van het Angolese regeringsleger (FAPLA) tussen beide zouden komen. Op 4 mei 1978 begon Operatie REINDEER met een parachutisten inzet op Cassinga. Deze aanval was succesvol, maar de grote hoeveelheid burgerdoden (vluchtelingen of guerrillastrijders?) leidde tot de nodige controverse en stelde de SADF in een kwaad internationaal daglicht. De volgende fase van Operatie REINDEER was een gemechaniseerde aanval vanuit Zuid-West Afrika op SWAPO opleidingskampen nabij Chetequerra, samen met kleinere aanvallen op andere SWAPO kampen. De meeste aanvallen mislukten echter omdat de SWAPO tijdig de kampen had verlaten. De operaties leidde echter wel tot belangrijke lessen aan beide zijden. SWAPO begon de interne layout van de opleidingskampen meer te spreiden en de SADF begon een gespecialiseerde cross-border raiding bataljon op te zetten: 61 Gemechaniseerde Bataljonsgroep (61 Mech), een complete all-arms bataljonstaakgroep.
De maanden die volgden waren gevuld met SWAPO beschietingen en SWAPO counterraids, waarvan sommigen tot in Zambia toe. Als gevolg hiervan begon SWAPO haar opleidingskampen dieper in Angola te herpositioneren en werkte hierbij samen met het Angolese leger. Ook werden meer cross border raids op blanke boerenfamilies in Zuidwest Afrika uitgevoerd.
Geschokt door de val het blanke regime in Rhodesië lanceerde de SADF In juni 1980 weer een grotere gemechaniseerde raid: Operatie SCEPTIC (soms ook operatie SMOKESHELL genoemd), gericht op een aantal grotere SWAPO kampen. Deze raid was zeer succesvol, maar elimineerde de SWAPO dreiging niet volledig. Daarom volgend in de jaren hierop meerdere gemechaniseerde raids om de zich langzaam herstellende SWAPO uit balans te houden. Operatie PROTEA in de Cunena provincie (augustus 1981) en operatie DAISY (november 1981) waren weliswaar in enige mate succesvol, maar brachten tegelijkertijd de binnenvallende SADF eenheden steeds vaker niet alleen in contact met SWAPO, maar ook met Angolese legereenheden (FAPLA). Dit kwam omdat SWAPO kampen vaak in de buurt van de Angolese legereenheden lagen. Ook nam het risico op gevechtscontact met de aanwezige Cubaanse eenheden hand over hand toe. Ze verhinderden weliswaar SWAPO effectiviteit in Zuid-West Afrika, maar deden de oorlog daarom steeds verder escaleren. Zo werden bijvoorbeeld tijdens operatie PROTEA meerdere Sovjet-Russische adviseurs gedood en zelfs een Sovjet-Russische onderofficier gevangen genomen, wat natuurlijk leidde tot internationale politieke confrontaties.
In 1983 werd operatie ASKARI gelanceerd, waarbij voor het eerst lokale Angolese legereenheden (FAPLA) bewust doelwit werden van de SADF gevechtsacties met als oogmerk intimidatie. SWAPO was nu niet langer uitsluitend de tegenstander, maar ook FAPLA. Opvallend was de effectiviteit van het verzet van de FAPLA-eenheden die, gesteund door Cubanen stevig van zich af beten, o.a. met een tegenaanval met T-55 tanks. Als gevolg hiervan werden Zuid-Afrikaanse Olifant-tanks permanent ingedeeld bij de 61 Mech. Het mislukken van Operatie ASKARI was een fikse tegenvaller. De SADF crossborder raids waren kennelijk niet langer een walk-over, maar meer en meer taaie gevechten.
Zowel de SADF en FAPLA raakten steeds meer uitgeput en in februari 1984 werd in Lusaka een overeenkomst getekend. Dit was echter geen vrede, maar een wapenstilstand. Bovendien maakte UNITA geen deel uit van dit akkoord en verder deed één incident de wapenstilstand al snel uiteen spatten. Op 21 en 22 mei 1985 onderschepte een FAPLA patrouille een Zuid-Afrikaanse commando-verkenningseenheid (4 Recce Commando) die als opdracht had om de olie-installaties bij Malembo te saboteren. De meeste Zuid-Afrikaanse soldaten ontsnapten, maar twee werden gedood en één officier werd gevangen genomen. De Angolese machthebbers gebruikten de gevangen officier om de hypocrisie van de Zuid-Afrikaanse regering internationaal ten toon te stellen.
FAPLA begon daarnaast steeds sterker en resoluter te worden. In augustus en september 1985 begon FAPLA een groot conventioneel offensief (Operatie PARTY CONGRESS) in zuidoost Angola om UNITA te verslaan. Gesteund door Sovjet-Russische adviseurs veroverde FAPLA Cazombo en UNITA viel terug op Mavinga. UNITA smeekte om Zuid-Afrikaanse hulp. Die kwam er ook en de Zuid- Afrikaanse luchtmacht (South African Air Force – SAAF) werd ingezet om de FAPLA gemechaniseerde colonnes te decimeren en plaatselijk luchtoverwicht op de Angolese luchtmacht te heroveren. Ook een paar SADF grondeenheden werden ingezet (o.a. 32 Buffalo bataljon) om het FAPLA offensief te stoppen. Een later hernieuwd FAPLA offensief in 1986 werd met Zuid-Afrikaanse hulp (vooral door de inzet van artillerie) al in de kiem gesmoord. Maar de Sovjet-Russische militaire hulp en de kwetsbaarheid van UNITA hadden de FAPLA kracht gegeven. Nieuwe confrontaties waren dus te verwachten en Zuid Afrika werd dus meer en meer de Angolese burgeroorlog ingezogen. Zuid Angola was intussen in anarchie weggezonken, hetgeen werd gebruikt door diverse soorten legereenheden en milities voor hun operaties.
Operatie MODULER – 1e fase
In 1987 rapporteerde de Zuid-Afrikaanse inlichtingendienst dat vanuit Afghanistan Russisch militair materieel werd verscheept naar Angola en dat de FAPLA een groot offensief plande tegen UNITA posities vanuit Cuito Cuanavale naar Mavinga. De SADF oordeelde dat UNITA geen kans had tegen dit offensief en besloot te interveniëren, gesterkt door de anticommunistische retoriek van de Amerikaanse president Reagan. De SADF leiding probeerde het FAPLA offensief te voorkomen door de brug bij Cuito Cuanavale op te blazen met verkenners-duikers, maar dit lukte maar voor 40%. Perceptieoorlogvoering speelde ook toen een rol. De verdere Zuid-Afrikaanse interventie mocht bijvoorbeeld internationaal niet gezien worden als een volledige militaire interventie, maar uitsluitend als militaire hulp aan UNITA.
Op 14 augustus begon het FAPLA offensief met vier brigades in front (op de oostelijke oever van de Cuito rivier) en vier brigades in reserve. De opmars ging weliswaar traag, maar de UNITA weerstand slaagde er niet in het offensief te stoppen. UNITA ging direct gevechtscontact met de FAPLA gevechtstroepen veelal uit de weg en viel in plaats daarvan logistieke colonnes aan. Ook gebruikten ze Amerikaanse Stinger luchtafweerraketten om Angolese vliegtuigen (MIG’s en Sukhoi’s) en helikopters uit de lucht te schieten. Omdat een aanvankelijke inbreng van 32 Buffalo bataljon SADF en enkele batterijen veldartillerie niet voldoende bleek om de UNITA eenheden ruggengraat te geven, besloot de SADF leiding op 28 augustus om meerdere SADF eenheden te ontplooien. 61 Mech werd ingebracht (onbegrijpelijk vooralsnog zonder haar tankeskadron) en twee infanteriecompagnieën van 101 Bataljon, compleet met een G-5 artilleriebatterij en een MLRS batterij. De SADF sterkte begon dus langzaam op een complete brigade te lijken. Besloten werd om het FAPLA offensief frontaal tegemoet te treden om als beschermers van de Ovimbundu-bevolking (waar UNITA voornamelijk onder rekruteerde) te kunnen optreden, zodat hier internationaal politiek voordeel uit behaald zou kunnen worden. De SDAF formeerde o.l.v. 20 Brigade, drie combat groups van bataljonsgrootte en toen de vier voorste FAPLA brigades de Lomba rivier wilden oversteken, werd de aanval op 3 oktober ingezet ter ondersteuning van de UNITA verdedigende eenheden. De FAPLA weerde zich stevig en zette meerdere T-55 tankeskadrons in, hetgeen zelfs plaatselijk leidde tot vlucht van SADF infanterie- eenheden. Uiteindelijk zegevierde de gevechtsvelddiscipline van de SADF eenheden en werd de FAPLA over de Lomba rivier teruggedreven. De poging om Mavinga te bereiken en UNITA te verslaan was mislukt. De eerste fase van Operatie MODULER was duidelijk een SADF overwinning.
Operatie MODULER – 2e fase
Na het stoppen van het FAPLA offensief begon de SADF de planning voor de volgende fase met het oogmerk de FAPLA verder terug te drijven, deze in te sluiten en west van de Cuito rivier te vernietigen Het besluit werd genomen om een offensieve actie te beginnen ten oosten van de Cuito rivier. Nieuwe SADF eenheden werden ingebracht, waaronder 4 Gemechaniseerde Zuid-Afrikaanse Infanteriebataljon (4SAI) uitgerust met Ratel gevechtsvoertuigen en een eskadron Olifant-tanks (E-eskadron) en de derde compagnie van 32 bataljon om de aanwezige eenheden op volle getalssterkte te brengen. Een nieuw hoofdkwartier werd gevormd, 10 TaskForce (10 TF). 20 Brigade hervatte haar oude taak van counterinsurgency tegen de PLAN (de gewapende tak van de SWAPO). Weer werden onder leiding van 10 TF drie combat groups gevormd met als kern de drie infanteriebataljons 61 Mech, 32 Bataljon en 4 SAI. Het tankeskadron werd bij 4 SAI ingedeeld. Startende met een artilleriebarrage op 20 oktober werden de FAPLA eenheden in snel tempo teruggedreven naar een halve cirkel rond Cuito Cuanavale. De SADF gebruikte flankerende bewegingen gebaseerd op het voorbeeld van generaal Erwin Rommel tijdens de slag om Gazala in 1941. Tijdens deze fase werd bovendien kundig gebruik gemaakt van lokale UNITA gidsen. De snelheid waarmee de FAPLA tegenstand instortte en het gemak waarmee de opmars plaatsvond was opmerkelijk, maar leidde wel tot zelfoverschatting binnen de SADF-leiding.
Verder kwam het tijdens deze fase van de operatie voor het eerst tot een treffen tussen de SADF Olifant tanks en FAPLA T-55 tanks. Het gevecht eindigde beslissend in het voordeel van de SADF tanks. Ook deze fase van operatie MODULER eindigde in een duidelijke SADF overwinning, waarbij wederom tientallen FAPLA gevechtsvoertuigen werden vernietigd en tientallen FAPLA soldaten werden gedood, tegenover relatief lichte SADF verliezen. Maar het oogmerk om de complete gevechtskracht van de vier FAPLA brigades oost van de Cuito rivier te vernietigen was niet behaald, onder andere door ingrijpen van de Cubaanse luchtmacht.
De SADF stond nu voor een lastige keuze. Moesten het zwaartepunt wederom ten oosten van de rivier Cuito worden gelegd, terwijl deze restanten van de zich verdedigende FAPLA eenheden nu juist de hoger gelegen terreingedeelten in een halve boog om de brug bij Cuito Cuanavale bezetten, of moest een volgende fase van het offensief juist gericht worden ten westen van de rivier Cuito om de resterende troepen compleet af te sluiten van hun logistieke lijnen? Hierbij in beschouwing nemend dat tenminste twee verse FAPLA brigades ten westen van de rivier in reserve lagen.
Operatie MODULER was duidelijk een succes geweest. De Angolese FAPLA troepen waren teruggedreven en het bestaan van UNITA was voorlopig verzekerd. Maar tegelijkertijd waren de operaties geen klinkend succes gebleken. De FAPLA was niet vernietigd en nog steeds in staat tot coherente actie. Maar erger nog was dat vanaf nu ook rekening gehouden moest worden met het feit dat een bataljon Cubanen zich inmiddels in de verdedigingsring rond de brug bij Cuito Cuanavale had gepositioneerd. Bovendien was er een complete nieuwe Cubaanse divisie vanuit Cuba op weg naar Angola, de elite 50e Divisie. Het voornemen was om deze divisie niet rechtstreeks richting Cuito Cuanavale te sturen, maar meer naar het westen naar Cunene bij de grens bij Zuid-West Afrika in te zetten om de SADF bij Cuito Cuanavale te omtrekken en in te sluiten.
Wordt vervolgd. In de volgende editie: De gemechaniseerde gevechten van Operatie HOOPER tot en met de vredesakkoorden en een nabeschouwing.
Dit artikel is voor een groot gedeelte gebaseerd op het uitstekende boek van Leopold Scholtz: ‘The SADF in the Border War’, Helion & Company, Solihull, 2015. Het boek is te verkrijgen in de Engelse en Zuid-Afrikaanse taal.









