Op 10 oktober 2021 is het 60 jaar geleden dat het eerste geleide-wapensquadron van de Koninklijke Luchtmacht (KLu) operationeel inzetbaar werd bevonden en onder bevel van de NAVO werd gesteld. In een serie artikelen zal worden ingegaan op het waarom, wat en hoe van de geleide wapeneenheden bij de KLu tot de samenvoeging met de Luchtdoelartillerie in 2012.
Aan het eind van de vijftiger jaren besloot Defensie om, na gedane toezeggingen aan de NAVO, grond-lucht geleide wapens aan te schaffen en die in te zetten voor een geïntegreerde bondgenootschappelijke luchtverdediging. De wapensystemen zouden daarbij al in vredestijd onder bevel van de NAVO worden geplaatst en opgesteld worden in de Bondsrepubliek Duitsland. Was Nederland door de NAVO in eerste instantie ‘aangeslagen’ voor vier groepen (bataljons) geleide wapens voor luchtverdediging tegen doelen op middelbare en grote hoogte, al ras veranderde de NAVO haar behoefte naar twee groepen voor de middelbare/grote hoogte en twee groepen voor de bestrijding van doelen op lage hoogte. Voor de eerste categorie bood de VS aan NIKE wapensystemen, inclusief de opleidingen, onder het Mutual Defense Aid Program gratis aan Nederland ter beschikking te stellen. Voor de tweede categorie werd een Europees consortium opgericht om het Amerikaanse HAWK-systeem in licentie te produceren. Om betere compensatie voor de Nederlandse industrie te verkrijgen besloot de Minister van Defensie eigenmachtig een derde HAWK-groep te contracteren. Alle 5 de groepen zouden uit 4 squadrons en een hoofdkwartier bestaan. Na enige discussie werden de geleide-wapen eenheden toegewezen aan de Koninklijke Luchtmacht en niet aan de landmacht. Het eerste Nederlandse (NIKE-) squadron werd zoals vermeld op 10 oktober 1961 operationeel en was daarmee was de eerste niet-Amerikaanse operationele geleide-wapeneenheid onder NAVO-bevel. De opbouw van de vijf Groepen Geleide Wapens (GGW) was pas in 1970 voltooid. Rond 1973 was bijna een kwart van het luchtmachtpersoneel werkzaam bij één van de GGWs in Duitsland.
‘Status’, de vanuit de NAVO opgedragen paraatheid, was voor de GGWs de allesbepalende factor in het militaire bestaan en zelfs in het sociale leven. De opgedragen status hield in dat binnen die tijdsspanne een squadron gereed moest zijn om een missile af te vuren op een doel. De hoogste status (hot status) varieerde in vredestijd van initieel 5 minuten, tot later in de Koude Oorlog 20 minuten voor HAWK en 30 minuten voor NIKE. Binnen een GGW werd een roulatiesysteem gehanteerd waarbij telkens één squadron op hot status stond en de andere squadrons een lagere paraatheid hadden waarbij bijvoorbeeld onderhoud kon worden gepleegd. Zo was in 1961 de opgedragen status voor 1GGW één squadron op 5 minuten gereedheid, één squadron op 30 minuten en twee squadrons op 2 uur. Hot status hield ook geen rekening met de zon- en feestdagen of vakantieperiodes; menig Kerstfeest of Oud & Nieuw werd ‘boven’ (op de stelling) gevierd.
Een aantal malen tijdens de Koude Oorlog ging de vredesparaatheid over in oorlogsparaatheid. De eerste keer was tijdens de Cuba-crisis in oktober 1962, toen de toen drie operationele squadrons van 1GGW gedurende de crisisdagen op ‘Battle Stations’ (onmiddellijk vuurgereed) stonden. Ook tijdens de inval van het Warschau-Pakt in Tsjechoslowakije in 1968 werd de paraatheid van de GGWs verhoogd. Waren ‘echte’ alarmeringen de uitzondering, oefenalarmeringen waren daarentegen schering en inslag. Allereerst was er de Operational Readiness Evaluation die door een evaluatieteam van de eigen GGW op no-notice basis bij nacht en ontij werd afgenomen. Het ORE-team beoordeelde niet alleen of de opgedragen status werd ‘waargemaakt’ en of dat het wapensysteem aan de technische eisen voldeed, maar ook of de crew zich nauwgezet aan de voorgeschreven procedures hield. Was een onvoldoende score bij een ORE voor de dienstdoende crew al niet leuk, bij een Tactical Evaluation (TACEVAL) was zulks catastrofaal. Een TACEVAL werd jaarlijks namens SACEUR afgenomen door een internationaal samengesteld team dat gelijktijdig en onaangekondigd binnenviel bij de groepsstaf en alle squadrons van een GGW. Naast het beoordelen of het squadron aan de opgedragen status voldeed, werd ook geëvalueerd hoe de overgang van vredes- naar oorlogstijd binnen de eenheid verliep. Ook de GGW zelf, het Commando Luchtverdediging (later Commando Tactische Luchtstrijdkrachten) of de NAVO kondigde met grote regelmaat oefenalarmeringen af die al dan niet werden geëvalueerd, maar in ieder geval resulteerden in loeiende sirenes in de Nederlandse woonwijken, zelfs in het weekend.
Alarmeringen konden overgaan in een tactische oefening. Tijdens dergelijke oefeningen werd allereerst bekeken of het squadron haar primaire taak, het maximaal afbreuk doen aan vijandelijke luchtstrijdkrachten, adequaat kon uitvoeren. Bij een TACEVAL werden de activiteiten gewaardeerd tegen vooraf vastgestelde, gedetailleerde prestatienormen. Na een paar dagen oefening werd de score per squadron door het evaluatieteam bekend gemaakt. Een spannend moment, niet alleen vanwege de vraag of er een voldoende was gescoord, maar ook of de eigen score hoger was dan die van de ‘concurrerende’ squadrons binnen de Groep!
Een ander jaarlijks hoogtepunt voor de squadrons was het uitvoeren van de Annual Service Practice; het prepareren van het wapensysteem en het assembleren en daadwerkelijk afvuren van een missile. Werd de ASP tot 1968 gehouden op de McGregor Range in Texas, vanaf 1968 werd gevuurd vanaf de NATO Missile Firing Installation op Kreta. Omdat tijdens het verblijf te Kreta het squadron nog steeds een NAVO-paraatheid had, bleven de F-27 transportvliegtuigen en hun bemanning gedurende de hele week op het eiland om in geval van een daadwerkelijke alarmering de eenheid weer zo snel mogelijk terug te vliegen naar Duitsland. Als de firing voorbij was werd de score op een schaal van 0 tot 100% opgemaakt. De NAVO-minimumeis was 70%, Nederlandse eenheden scoorden regelmatig hoog in de 90%.
Omdat de GGWs al in vredestijd onder bevel van de NAVO stonden en er in internationaal verband over en weer werd geëvalueerd, was internationale samenwerking bij de geleide wapens een vanzelfsprekendheid. Dit kwam ook tot uiting door vele ‘Patenschaften’ met Duitse eenheden. Deze hadden niet alleen een sociaal aspect, maar resulteerden vaak ook in ‘burenhulp’ bijvoorbeeld door het uitlenen van reservedelen of het ondersteunen bij nationale evaluaties.
De val van de Muur beëindigde de Koude Oorlog, binnen enkele jaren werden de GGWs teruggetrokken uit Duitsland en kwam er een einde aan een lange periode van hoge paraatheid maar geen daadwerkelijke inzet. Paradoxaal genoeg draaide die situatie na de Koude Oorlog volkomen om: al in 1991 werden de geleide wapens ingezet in Israël en Turkije tijdens de Golfoorlog. Daar zou het in later jaren niet bij blijven, ook in 2003 en 2016-2018 werden de geleide wapens uitgezonden naar Turkije. Na vele reorganisaties en inkrimpingen kwam er voor de KLu in 2012 een eind aan ruim 50 jaar geleide wapens. Van wat ooit een omvang van 20 squadrons had, werd het laatst overgebleven squadron ingebed in het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando (DGLC) onder single-service management van de KL. In volgende aflevering zal dieper worden ingegaan op een aantal aspecten van de geschiedenis van de geleide wapens bij de KLu.