De grootste luchtmobiele actie in Afrika – Operatie Dingo

Figuur: ZANLA strijders.

Oorlog in Rhodesië

Operatie Dingo was een grote Rhodesische luchtmobiele operatie in het noorden van het buurland Mozambique. De operatie kenmerkte zich door lef, grondige voorbereiding, samenwerking van meerdere krijgsmachtdelen en hoogwaardige tactische skills van de ingezette militairen. Vrijwel alle aspecten van planning en uitvoering van luchtmobiel infanterie-optreden die wij binnen de Koninklijke Landmacht voorstaan, kwamen tijdens deze operatie  in meer of mindere mate voorbij. Met dit artikel beoog ik historisch besef bij te brengen dat risicovolle luchtmobiele operaties wel degelijk kans op succes hebben, mits ze maar goed worden voorbereid en vrijheid van handelen is op het uitvoerend tactische niveau.

Rhodesië was een voormalige Britse kolonie en aan het einde van de 19e eeuw gekoloniseerd door boeren die vanuit Zuid Afrika naar het noorden trokken, met name op instigatie van Cecil Rhodes (Brits imperialistisch diamant-ondernemer en politicus in Zuidelijk Afrika) naar wie het gebied ook werd genoemd. De kolonie wist zich te onttrekken de dominantieoorlogen die de Boeren- en Britten in Transvaal en Oranje Vrij Staat uitvochten. Het kreeg pas in 1923 een volwaardig Brits koloniebestuur en bestond toen uit de samengevoegde gebieden Noord-Rhodesië, het huidige Zambia, en Zuid-Rhodesië, het huidige Zimbabwe. De inheemse stammen kregen vanzelfsprekend geen stem in dit bestuur en werd onderdrukt en uitgebuit. De blanke minderheid in Rhodesië wist een welvarende staat op te bouwen, gebaseerd op mijnbouw en grote boerderijen met extensieve veeteelt. 

Als gevolg van de dekolonisatiegolf van de jaren 50 en 60 werden in 1964 Zambia en Malawi onafhankelijk en dat was ook het Britse voornemen voor Zuid-Rhodesië. Maar op 11 november 1965 riep de blanke regering onder leiding van Ian Smith in de hoofdstad Salisbury de onafhankelijkheid van het vroegere Zuid-Rhodesië uit onder de naam Rhodesië. Deze onafhankelijkheidsverklaring verzekerde een continuatie van het blanke minderheidsbewind en probeerde een machtsovername door de inheemse bevolking te voorkomen, waarbij men vaak verwees naar de chaotisch Congolese toestanden na de inheemse machtsovername aldaar. De internationale gemeenschap erkende de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring niet en stelde een politiek, economische en militaire embargo in. Alleen Portugal (het moederland van het aangrenzende Mozambique) en het apartheidsbewind in Zuid Afrika steunden openlijk het blanke minderheidsbewind in Rhodesië. 

Vrijwel onmiddellijk ontstonden er gevechten tussen de nu zelfstandig zijnde Rhodesische veiligheidstroepen en twee rebellengroeperingen. Dit waren de ZANLA en de ZPRA. De ZANLA (Zimbabwaanse Afrikaanse Nationale Bevrijdings Leger) was de militaire vleugel van de Zimbabwaanse Afrikaanse Nationale Unie (ZANU) o.l.v. Robert Mugabe. De ZPRA (Zimbabwaanse Revolutionaire Volksleger) was de gewapende macht van de Zimbabwaanse Afrikaanse Volksunie (ZAPU) o.l.v. Joshua Nkomo). De ZANU was maoïstisch georiënteerd, terwijl de ideologie van de ZAPU het communisme als uitgangspunt had. Een andere belangrijke differentiatie tussen de ZAPU en ZANU was hun etniciteit. ZANU bestond voornamelijk uit Shona en ZAPU rekruteerde onder de Matabele-stammen. 

Rhodesische veiligheidstroepen

De Rhodesische veiligheidstroepen steunden het blanke minderheidsregime en waren zeer effectief. De elite-eenheden zoals de Rhodesische SAS en de Rhodesische Lichte infanterie waren volledig blank, terwijl aan het einde van de burgeroorlog grote delen van het gewone leger zwart waren. Er waren ook een paar volledig zwarte eenheden, zoals de Rhodesian African Rifles. Een andere belangrijke Rhodesische eenheid was de Selous Scouts, een lange afstand verkenningseenheid. Door hun speciale manier van optreden en gebruik making van inheemse capaciteiten waren de Selous Scout experts in het gebruik van ‘overlopers’ en lange afstandsoperaties. De Rhodesische veiligheidstroepen konden in het begin op rekenen op ‘verborgen’ politionele steun vanuit Zuid Afrika. Ondanks de sancties en het wapenembargo was het Rhodesische leger relatief goed uitgerust en met technisch vernuft werden zelf gepantserde voertuigen in elkaar gesleuteld. Rhodesië bezat ook een kleine luchtmacht, waaronder een belangrijke helikoptervloot.

ZANLA en ZIPRA

De ZANLA was het leger van Robert Mugabe en bestond dus uit Shona sprekende rebellen. De ZANLA kreeg financiële militaire steun vanuit China en had banden met FRELIMO, de onafhankelijkheidsbeweging in Mozambique. De ZANLA telde uiteindelijk rond de 25.000 rebellen. De ZANLA was vrij actief in noord- en oost Rhodesië, maar haar belangrijkste trainingskampen bleven veilig in Mozambique. 

Het ZIPRA was het leger van Joshua Nkomo en bestond uit de Matabele stam. ZIPRA had haar bases in Zambia en werd getraind door 1.400 Sovjet-, 700 Oost-Duitse en 500 Cubaanse instructeurs. De ZIPRA was minder actief dan de ZANLA. Haar strategie was om te wachten tot de ZANLA het Rhodesische leger zou verslaan om dan zelf het veel lichter bewapende ZANLA te verdrijven. Het ZIPRA had dan ook enkele vliegtuigen en voertuigen tot haar beschikking. De aanwezigheid van het ZIPRA zorgde wel voor instabiliteit in Zambia.

Rhodesische counterinsurgency tactieken

De Rhodesische veiligheidstroepen voerden een zeer actieve counterinsurgency strategie. De steden werden beveiligd door politie en burgerwachten, terwijl het leger actief was in de meest opstandige rurale gebieden. De tactiek bestond uit permanente beveiligingsposities op de infiltratieroutes aan de grens, met om de 8 km een kamp voor 30 man. Daar tussen waren mobiele interventieteams actief die de kampen ook konden ondersteunen. Rebellen werden achtervolgd tot in de buurlanden. Aan het begin van de burgeroorlog behielden daarom de Rhodesische veiligheidstroepen de overhand en leden ZANLA en ZIPRA aanzienlijke verliezen.

Een andere belangrijke tactiek was de Fire Force. De Fire Force was luchtmobiele reactie macht, bestaande uit gevechtshelikopters en troepentransporthelikopters en zelfs gevechtsbommenwerpers. Lange afstand verkenningseenheden (waaronder de Selous Scouts) op de grond diep in rebellen gebied, loodsten de Fire Force eenheid in positie, waarna de combinatie van helikopter gelande grondtroepen (meestal compagnie) en gevechtshelikopters in de lucht, de rebellen omsingelden en decimeerden.

Het wegvallen van het Portugese bewind in Mozambique in 1975 en de machtsovername door FRELIMO was een zware tegenvaller voor Rhodesië. Enerzijds verloren ze hierdoor een mogelijkheid om het internationale wapenembargo te omzeilen (Portugal leverde clandestien wapens  via Mozambikaanse havens) en anderzijds viel nu de Portugese druk op ZANLA weg die met hulp van de nieuwe machthebbers FRELIMO, nu ongestraft trainingskampen kon opzetten in Mozambique. 

Het Rhodesische leger besloot haar cross border acties daarna op te voeren, maar wel met de waarschuwing dat er geen luchtsteun beschikbaar zou zijn en dat niets mocht wijzen op een openlijke Rhodesische betrokkenheid. Ook moesten gevechten met het leger van FRELIMO (Forces para o Libertaçåo de Moçambique (FLPM)) vermeden worden. Vanaf januari 1976 begonnen vooral de Selous Scouts en de SAS met kleine raids in Mozambique, die bedoeld waren om de macht van Mugabe (ZANU) bij de tegelijk lopende politieke vredesonderhandelingen in te perken ten opzichte van de meer gemachtigde inheemse partijen. De infiltraties waren soms te voet en soms per helikopter. De meeste waren succesvol, maar niet allemaal. ZANLA zat intussen ook niet stil en had haar activiteiten in Rhodesië opgevoerd en haar operatiegebied zelfs uitgebreid. De oorlog nam duidelijk intensere vormen aan. Later werden er ook Rhodesische raids in Zambia uitgevoerd. 

Operatie Dingo

In 1977 kreeg de SAS een tip over een groot ZANLA trainingskamp nabij Chimoio, ongeveer 90 km diep in Mozambique. Gezamenlijk met de Central Intelligence Organisation (CIO) werd daarna door de SAS een speciale inlichtingenoperatie opgezet om meer informatie te krijgen. Direct noord van Chimoio bleken meerdere kampen te zijn, die door de ZANLA strijders Vanduzi , Chimoio of New Camp werden genoemd. Luchtverkenningen werden uitgevoerd en deze bevestigden de uitgestrektheid van het kamp. In feite waren er meerdere kampen, 13 in totaal.  Het inlichtingenpersoneel van de SAS bouwde vervolgens een schaalmodel van de kampen in de presentatieruimte van de SAS. De Chimoio kampen waren het centrum van de oorlogsinspanning van Robert Mugabe. Hijzelf en zijn twee belangrijkste ondercommandanten, Rex Nhongo en Josiah Tongogara, leidden van hieruit vrijwel alle ZANLA militaire operaties. ZANLA strijders keerden vaak, nadat ze hun militaire training in Tanzania, China of Ethiopië hadden gekregen via Chimoio terug naar het Rhodesië om hun acties uit te voeren. 

Figuur: De posities bij de kampen bij Chimoio

De ZANLA kampen bij Chimoio waren goed georganiseerd en werden verdedigd met loopgraven, bunkers, uitkijktorens en luchtverdedigingsgeschut. De huizen, schuren en hutten waren verspreid over alle kampen om niet een te gemakkelijk aanvalsdoel te vormen en gebruik te kunnen maken van de aanwezige burgerbevolking voor waarschuwing en bewaking. Daarnaast was er een lokale FPLM basis aanwezig om te hulp te kunnen schieten.

De SAS kreeg nu informatie over een tweede groot ZANLA kamp in Mozambique, namelijk Tembué. Dit kamp lag nog verder weg op 225 km afstand van de grens. Ook dit kamp lag vlakbij een FPLM kamp. Zowel de kampen bij Chimoio als het kamp bij Tembué bevatten duizenden ZANLA strijders. De afstand naar de Rhodesische grens en de nabijheid van FPLM en burgerbevolking  maakten dat de leiding van ZANLA zich veilig waande in de kampen. 

Figuur: Rhodesische G-cars.

De SAS leiding had echter hele andere gedachten en vastbesloten om de opbouw van de ZANLA-rebellen te verstoren. De afstand van de grens naar de kampen was echter te ver voor een grondoperatie. De tijd die hiermee gepaard ging gekoppeld aan de vrijwel zekere ontdekking door Mozambikaanse bevolking was een te groot obstakel. Bovendien was over de grond de kans op gevechtscontact met FPLM eenheden te groot. Hoewel luchtoperaties in Mozambique een groot politiek risico vormden en daarom niet toegestaan waren door ComOps, was dit feitelijk wel de enig overgebleven optie.  Terwijl de SAS leiding probeerde ComOps te overtuigen en toestemming te krijgen voor deze grotere operatie, begonnen SAS-planners aan de planning van de operatie.  

Voorgaande SAS en Selous Scouts operaties hadden uitgewezen dat ZANLA strijders zich bij raids nooit aan de geïdentificeerde ontsnappingsroutes hielden, maar gewoon naar alle kanten uiteenspatten om het vege lijf te redden. Daarom kon niet worden volstaan met blocking-groups op de ontsnappingsroutes, maar moesten de kampen aan alle vier de zijden compleet worden ingesloten d.m.v. een box. Hiervoor waren echter een aanzienlijke hoeveelheid SAS- en andere luchtmobiele troepen nodig, waardoor de nodige uitdagingen ontstonden. Ten eerste waren er door de hoeveelheid benodigde troepen zowel transportvliegtuigen (Dakota’s) als helikopters (Alouette III’s) nodig. De Dakota’s konden beide kampen in één vlucht bereiken zonder bij te tanken. Maar de helikopters lukte dit niet. Voor de raid op de dichtbijgelegen Chimoio kampen was er één FARP nodig en voor de raid op Tembué zelfs twee. Ten tweede waren er niet genoeg vliegtuigen en helikopters om zowel Chimoio als Tembué tegelijk aan te vallen. Dit zou kunnen betekenen dat de aanval op het eerste kamp de alarmbellen zou kunnen laten afgaan op het tweede kamp en dat hier de weerstand veel groter zou kunnen zijn. 

De SAS leiding slaagde er aanvankelijk niet in om rond nov 1976 ComOps te winnen voor het plan. De risico’s waren te groot: de afstand vanaf de grens, de grootte van de kampen, het opzetten van meerdere FARP’s op Mozambikaans grondgebied. Een eventueel verlies van meerdere helikopters door ZANLA of FPLM acties tijdens bijtanken op één van de FARP’s zou voor het kleine en door embargo in het nauw zittende Rhodesië immers catastrofaal zijn. Ook speelde de angst voor de wereldopinie mee. Het neerschieten van Rhodesische vliegtuigen of helikopters boven Mozambique zou de hele wereld immers duidelijk maken wie de ‘daders’ en wie de ‘slachtoffers’ waren. Daarnaast speelde ‘de timing’ een rol. Een openlijke raid op Mozambikaans grondgebied zou de lopende vredesonderhandelingen o.l.v. Kissinger in Geneve immers op het spel zetten. Het plan werd dus afgewezen.

Een jaar ging voorbij, terwijl de ZANLA steeds openlijke gebruik maakten van de twee kampen. Het aantal ZANLA strijders groeide alarmerend. Regelmatig werden er luchtfoto’s gemaakt en hieruit bleek dat op de Chimoio kampen tussen de 9.000 en 11.000 strijders rondliepen en bij Tembué ongeveer 4.000. De SAS leiding besloot een nieuwe poging te wagen om bij ComOps toestemming te krijgen voor de operatie. Tenslotte hadden de Selous Scouts ook al diverse succesvolle cross border raids over de grond in Mozambique uitgevoerd. Ditmaal werden extra argumenten ingebracht, namelijk het continue ‘groeien’ van de kampen. Ook speelde het jaargetijde een rol, want de komende regens en zouden ZANLA-infiltratie in Rhodesië een stuk gemakkelijker maken. 

Intussen waren de vredesonderhandelingen in Geneve medio 1977 mislukt, de ZANU van Mugabe machtiger geworden en was de ZANLA veel beter georganiseerd. De oorlog in Rhodesië nam drastische vormen aan, rebellen pleegden aanslagen op winkels en boerderijen van de blanke bevolking en collaborerende zwarte bevolking. Ook namen de burgerslachtoffers toe. ComOps besloot daarom alsnog in te stemmen met de operatie. De operatie kreeg de naam DINGO, de Chimoio kampen werden doel ZULU-1 en het Tembué kamp ZULU-2. Vanwege publiciteitsredenen mocht de operatie niet langer dan drie, hooguit vier dagen duren.

Figuur: de posities rond kampen bij Tembué

Het operatieplan

Enthousiast verdubbelden de SAS planners hun inspanning. Grootste probleem was het vinden van geschikte FARP plekken op ongeveer 10-15 min vliegafstand van de kampen bij Chimoio en Tembué. Verborgen voor de vijand, gemakkelijk te verdedigen, hoge plekken rondom voor uitkijkposten en groot genoeg om helikopters te kunnen voorzien van brandstof en munitie. De FARP voor Chimoio werd gevonden op 80 km van de grens en op 10 km afstand van de kampen. De FARP’s voor Tembué lagen op 225 km van de grens op een vlakke berg zuid van Cabora Bassa (genaamd ‘The Train’)  en de tweede op 10 km afstand van het doel. 

Omdat er teveel tijd verloren ging met verplaatsen naar de doelen kon er slechts één helikopter-wave gebruikt worden. Dit betekende dat als alle Rhodesische Dakota’s en Alouette’s gebruikt zouden worden er niet meer dan 200 Rhodesische troepen aan de grond gezet konden worden. Gezien de aantallen aanwezige ZANLA strijders (hoewel niet allemaal bewapend) moesten de Rhodesiërs het dus hebben van verrassing, vuurkracht en luchtsteun.  

De Chimoio kampen (ZULU-1) zouden van twee zijden aangevallen worden door 97 SAS en 48 RLI parachutisten. De derde zijde zou bezet worden door 40 heliborne RLI militairen. De vierde zijde zou worden aangevallen door zogenaamde ‘K-cars’, bewapende Alouette’s. Alle grondtroepen zouden hun ‘caps’ binnenste buiten dragen met ingenaaide oranje ‘day-glo patches’ naar boven om duidelijk zichtbaar te zijn voor de bemanningen van de helikopters en vliegtuigen. De luchtlandingen zouden plaatsvinden twee minuten na de luchtaanvallen, waarbij men rekende dat de ZANLA luchtverdediging te druk zou zijn met de aanvallende vliegtuigen om op de naderende helikopters te schieten. Bovendien zou de vijand misleid worden door een kwartier voor uur U een civiele DC-8 met veel lawaai over de kampen te laten vliegen, waarna er feitelijk niets zou gebeuren. Dit zou vervolgens minder alert maken bij de echte aanval. Na de actie moesten de troepen weer opgenomen worden en in noordelijke richting vervoerd worden voor het tweede gedeelte van de raid, namelijk de aanval op het kamp bij Tembué (ZULU-2). Daar zou ongeveer hetzelfde concept worden toegepast. De leiding over de operatie zou vanuit een C-car plaatsvinden en lag in handen van Walsh voor de luchtoperatie en Robinson voor de grondoperatie, terwijl ComOps commandant generaal Walls op grotere afstand vanuit een speciale command-Dakota vooral de Mozambikaanse FPLM acties in de gaten hield. De daadwerkelijke actie op de grond werd door majoor Graham (SAS) met als plaatsvervanger majoor Strong (1RLI) aangestuurd. De grondtroepen waren ingedeeld in stick-groepen van vier. Meerdere sticks waren weer in zogenaamde ‘stops’ gegroepeerd om manoeuvre mogelijk te maken. De luchtmobiele infanteristen droegen hun normale bewapening met FAL geweren met twaalf magazijnen, 9 mm pistolen en MAG mitrailleurs, maar sommigen gaven de voorkeur aan lichtere RPD en RPK mitrailleurs omdat de ervaring leerde dat ze dan eenvoudig gebruik konden maken van gevonden ZANLA-munitie op het slagveld. De MAG mitrailleurschutter namen tien banden met 50-patronen mee, terwijl iedere infanterist nog een extra MAG band en geweergranaten bij zich droeg.  De stick leider had geen extra MAG band, maar in plaats hiervan de radio, codes, kompas, kaart en luchtfoto. Na landing moest iedereen nabijbeveiliging uitvoeren en contact maken met zijn stickleden. Ze moesten daarnaast onthouden waar ze na landing hun helmen en parachutes hadden achtergelaten, want die waren zeldzaam i.v.m. de internationale sancties en moesten na de actie liefst weer opgehaald worden. 

Figuur: opzet aanval op ZULU-1. Bron Operation Dingo, Africa War Series

Alle vliegtuigen zouden vanaf New Sarum Air Base bij de hoofdstad Salisbury starten, de helikopers van een kleiner vliegveld de grens, vlakbij Lake Alexander. De Canberra bomenwerpers starten vanaf Thornhill Airbase bij Gwelo. In totaal werden 31 helikopters, 7 Hawker Hunters, 4 Havilland Vampires, 4 Canberra’s, 6 Dakota’s en 12 Lynx’s ingezet. Een uitgebreide maquette en een veelvoud van luchtfoto’s werden gebruikt voor de gedetailleerde bevelsuitgifte aan de bemanningen en de grondtroepen.  Dit alles vond plaats op de luchtmachtbasis New Sarum. 

Action Day One and Two

Op zondag 20 november gaf de president van Rhodesië Ian Smith toestemming en op woensdag 23 november 1977 om 05.00 steeg de luchtvloot op. Er werd laag gevlogen om niet ontdekt te worden door Mozambikaanse radar. Bij de nadering stuitte men echter op niet geanticipeerde laaghangende bewolking in een vallei, waardoor er een omweg gekozen moest worden. Deze omweg kostte echter wel extra brandstof en een paar minuten tijdverlies. Om 07.40 vloog een ingehuurde civiele DC-8 van het bedrijf Afretair Douglas met donderend lawaai over de Chimoio kampen waardoor de ZANLA strijders zoals verwacht uiteenspatten en in loopgraven en schuilplaatsen doken. Omdat er vervolgens ogenschijnlijk niets gebeurde begonnen zich na enkele minuten weer te verzamelen om aan te treden voor het ochtendappél. Om 07.45 vielen drie ‘Hunters’ met hun 30 mm boordkanonnen de belangrijkste doelen aan om vervolgens andere doelen te mitrailleren en te bombarderen met brandbommen. Om 08.00 bombardeerden vier Canberra’s met meer dan 1200 Alpha anti-personeelsbommen hun aangewezen doelen, waarna de ‘Hunters’ en ‘Vampires’ gelegenheidsdoelen aangrepen. Twee ‘Vampires’ verzorgen top-cover. De ZANLA strijders vlogen ditmaal te laat uiteen, leden verliezen maar enkelen vlogen naar hun luchtverdedigingskanonnen. Deze werden met prioriteit aangegrepen door de ‘Hunters’ en ‘Vampires’. 

Figuur: Twee Vampire T.Mk 11

Gebruikmakend van de verwarring sprongen twee minuten na begin van de luchtaanvallen de Rhodesische SAS en RLI-parachutisten uit hun op 450-500 ft vliegende Dakota’s. De lucht was al snel vol met dalende groene parachutes. Vervolgens landden de Alouette’s met de luchtmobiele RLI-infanterie, waarna de K-cars hun gevechtsposities op de vierde flank innamen. Een Dakota werd intussen gebruikt om andere parachutisten te droppen bij de geplande FARP op ongeveer 10 km afstand van het doel. De benodigde brandstof werd nadat de grondbeveiliging hun posities had ingenomen, afgeworpen worden met een paradrop. 

Na de landing belandden enkele SAS en RLI troepen onmiddellijk in kleine chaotische gevechtssituaties met vluchtende of op hun afrennende ZANLA militairen. Na ongeveer 30 minuten kon uiteindelijk een meer samenhangende voorwaartse beweging worden ingezet (aangestuurd vanuit de C-car in de lucht) om ZANLA militairen uit te schakelen. Door hun betere tactische skills en schietvaardigheden kon de ZANLA geen weerstand bieden. Enkele uitbraakpogingen van grotere groepen ZANLA-strijders werden vanuit de lucht tijdig ontdekt en met gedisciplineerd vuur van grondtroepen onschadelijk gemaakt. De manoeuvrerende SAS en RLI troepen hielden halt toen ze hun opgedragen stoplijnen bereikten en zochten dekking om vervolgens vanuit verdedigende posities daar waar mogelijk ZANLA strijders onder vuur te nemen. Vervolgens was het weer de beurt aan de K-cars en bombarderende luchtmacht. De ZANLA luchtverdediging beet echter fel  van zich af en diverse helikopters en vliegtuigen werden getroffen. Ook de C-car met de SAS-leiding incasseerde een 12,7 mm treffer in de motor en moest zelfs terug naar de FARP voor een spoedreparatie. Omdat de aangewezen grondcommandant over onvoldoende communicatiemiddelen beschikte en vanuit zijn positie geen goed overzicht had was er gedurende een kritieke periode feitelijk geen goede operationele leiding over het gevecht. De grondcommandant majoor Graham was zelfs gedwongen de grondoperatie tijdelijk halt te laten houden. Hierdoor werd verzuimd om gericht grondtroepen in te zetten om de ZANLA luchtverdediging uit te schakelen, waardoor later nog enkele helikopters en vliegtuigen werden geraakt. 

Figuur: een RLI stick bij hun G-car

Na een half uur keerde de SAS leiding met een andere helikopter terug en werden de grondtroepen vanuit hun stoplijnen voorwaarts gestuurd om de ZANLA luchtverdediging uit te schakelen en de kampen te zuiveren. Deze gevechten namen geruime tijd in beslag, waarbij gevangen genomen ZANLA strijders werden gebruikt om verstopplaatsen van hun kameraden aan te wijzen. Posities waar ZANLA strijders georganiseerd hardnekkig verzet boden werden herhaaldelijk gebombardeerd. De ‘Hunters’ vlogen voor nieuwe brandstof en nieuwe bommen terug naar de vliegbasis Thornhill, terwijl de K-cars hiervoor gebruik maakten van de FARP. De coördinatie met de luchtmacht vond plaats via een link met het command-Dakota van ComOps die de inzet van de diverse luchtmacht squadrons regelde.  

Figuur: RLI in de Dakota’s

Rond het middaguur waren de kamp globaal doorlopen en konden grondigere search-operaties worden uitgevoerd. Dit gebeurde vaak door de afzonderlijke sticks, die ieder groepen van gebouwen kregen aangewezen. Indien nodig, bijvoorbeeld bij het hernieuwd stuiten op verzet, werd luchtsteun van K-cars of ‘Hunters’ aangebracht om precisievuur uit te brengen.  Hoewel er wel radioberichten over hulpacties van de Mozambikaanse FPLM waren opgevangen, kwamen er geen FPLM eenheden opdagen. Rond 15.00 verslechterde het weer enigszins en waren de kampen gezuiverd.  Nadat buitgemaakt materiaal was ingelaten of met explosieven vernietigd begon om 17.20 uur de terug verplaatsing met de G-cars naar de FARP die hiervoor meerdere vluchten nodig hadden. Dit lukte niet allemaal bij daglicht en enkele sticks moesten de nacht doorbrengen in de veroverde Chimoio kampen. Enkele SAS militairen trokken meegebrachte Rhodesische vlaggen tevoorschijn om ze op bepaalde gebouwen of in de bomen te hangen. Regelmatig werden er nog ZANLA strijders gearresteerd of gedood die terug keerden omdat ze dachten dat de Rhodesiërs vertrokken waren. In totaal ongeveer 60 ZANLA strijders sneuvelden hierdoor in deze nacht. Vreemd genoeg waren er geen hogere ZANLA leiders gevangen genomen. Wel werd de personenauto van Robert Mugabe gevonden. Een sticker op de auto toonde aan dat deze auto enkele dagen ervoor nog een onderhoudsbeurt in de Rhodesische hoofdstad Salisbury had gehad. Deze achtergebleven groepen haalden in de nacht de achtergelaten parachutes op en werden (na een hernieuwde ‘sweep’ door de kampen) in de ochtend uitgevlogen door de G-cars en via de FARP teruggekeerd naar Lake Alexander en Grand Reef Air Base. Terwijl de G-cars de laatste troepen wegvlogen, dekten de ‘Hunters’ en ‘Vampires’ het instijgen en wegvliegen met luchtsteun. Eén ‘Vampire’ was verloren gegaan toen deze werd geraakt door FPLM luchtverdediging. De piloot kwam om het leven bij de crashlanding in Rhodesië.

Figuur: K-car

Action Day Three and Four

Op 25 november verplaatsten de helikopters zich naar het vliegveld Mtoto in Noord Rhodesië om op de volgende dag 26 november de actie op het kamp bij Tembué in te kunnen zetten. Het kamp bij Tembué bestond eigen uit drie afzonderlijke kampen. Door gebrek aan beschikbare troepen was besloten om slechts twee kampen aan te vallen (Kamp B en C) temeer omdat er op het derde kamp (Kamp A) naast ZANLA ook een grotere eenheid FPLM aanwezig waren. De andere twee kampen hadden slechts een paar individuele FPLM militairen. Kamp A zou daarom alleen door vliegtuigen worden aangevallen. Met uitzondering van de verloren gegane ‘Vampire’ en één kapotte helikopter zou de gehele luchtvloot opnieuw deelnemen aan de actie. Hetzelfde concept werd gehanteerd en vreemd genoeg waren de kampen nog steeds bezet. Kennelijk had de raid op Chimoio niet als waarschuwing voor Tembué gediend. Opnieuw werd een FARP ingericht (ditmaal op Mozambikaans grondgebied), bombardeerde de Rhodesische luchtmacht om 08.00 de kampen en landden de parachutisten en luchtmobiele infanterie aan drie zijden van het kamp. Eén van de parachutisten had bijzonder gelukt. Zowel zijn hoofd als reserveparachutist weigerde te openen, maar vlak voordat hij in de grond sloeg, bleef de parachute haken in de takken van de bomen. Hij kon zichzelf bevrijden en aan de gevechten deelnemen. Opmerkelijk was wel dat ditmaal de bombarderende Canberra’s hun doelen in Kamp B misten, waardoor een paar ZANLA zware mitrailleurs niet uitgeschakeld werden. Later werd Kamp A alsnog aangevallen met grondtroepen. Hiertoe werden grondtroepen met G-cars overgebracht van Kamp B naar A. 

Figuur: Alouettes op de FARP

Opnieuw konden de Rhodesische SAS en RLI militairen gebruik maken van hun superieure gevechtstactieken om de ZANLA strijders uiteen te drijven en het kamp te zuiveren. Drie SAS militairen schoten bijvoorbeeld al manoeuvrerend in drie minuten 86 ZANLA strijders dood. Opnieuw bewezen de K-cars uitstekend dienst door zwaarder ZANLA verzet te breken. FPLM troepen kwamen niet tussenbeide, hoewel ze zich slechts op 3 km afstand bevonden. Ook op de FARP werden hoogstandjes verricht. Rhodesische technici slaagde erin een helikopter ter plekke in zes uur tijd een nieuwe motor te geven, die hiertoe ingevlogen werd vanuit Rhodesië. 

Aan het einde van de dag naderde een zware regenbui en begon het te regenen. Rond 15.00 werd daarom de actie afgebroken, buit ingelaten, parachutes en helmen verzameld, vernielingen aangebracht en klommen de SAS en RLI militairen weer in de helikopters om via de FARP terug te vliegen naar Rhodesië. Opnieuw moesten enkele grondtroepen achterblijven op de Tembué kampen om pas de volgende dag uitgevlogen te worden. Kamp A moest zelfs de volgende dag heroverd worden, waarbij toen zelfs een gevangen genomen Selous-scout kon worden bevrijd. Rond het middaguur op 27 november waren alle grondtroepen uitgevlogen.

Eén helikopter had niet genoeg brandstof meer en moest zijn helikopter aan de grond zetten op een klein eiland in het stuwdammeer van Cabora Bass. Een DC-7 kreeg opdracht om op hetzelfde eiland brandstofdrums te droppen. Dit lukte en terwijl de helikopters zijn brandstof tanks vulden beveiligde vier K-cars deze actie. Na bijtanken op de tweede FARP, genaamd The Train, werd aan de thuisreis begonnen. Helaas raakten in het slechte weer en de stikdonkere nacht enkele helikopters de weg kwijt. Uiteindelijk slaagden alle helikopters er op de één of andere manier in om de weg naar de thuisbasis terug te vinden.

Figuur: wachtende para’s gereed voor de raid op de kampen bij Tembué

Op 27, 28 en 29 november tijdens Operatie VIRILE vernietigden een Selous Scouts colonne nog enkele bruggen tussen Dombe (west van Chimoio) en Espungabera om ZANLA tegenacties richting Rhodesië te hinderen. 

Nabeschouwing

De actie was een enorm succes. Alle kampen waren voor langere tijd uitgeschakeld en meer dan 2.000 ZANLA strijders waren gedood of gewond. Grote hoeveelheden wapens, documenten en munitie waren buitgemaakt. De hierdoor verkregen inlichtingen was zeer waardevol met het oog op vervolgacties. De informatie over verblijfplaatsen en gebruikte routes stelde de Rhodesische veiligheidstroepen in Rhodesië in staat om de ZANLA nog meer schade toe te brengen. De SAS en RLI hadden hierbij slechts één man verloren en twaalf gewonden te betreuren. Daarnaast was de piloot van de hierboven beschreven ‘Vampire’ eveneens om het leven gekomen.

Figuur: enkele van de ZANLA doden

Er waren wel de nodige lessen geleerd die gebruikt zouden worden bij volgende luchtmobiele raids. Zo werd de commandovoering vanuit de lucht niet meer vanuit een C-car helikopter gedaan, maar gezamenlijk vanuit een command Dakota of Lynx. Dan konden het commando over grondtroepen en vliegtuigen vanuit één platform worden gevoerd en konden ook betere en betrouwbaardere communicatiemiddelen worden meegevoerd. Een andere ervaring was dat de K-car lijn niet dicht genoeg was, waardoor een aantal ZANLA strijders via die lijn had kunnen vluchten. Door de noodzaak van bijtanken en nieuwe munitie halen bij de FARP waren er eigenlijk nooit genoeg K-cars om de ‘lijn dicht’ te houden. 

Een ander probleem was dat het merendeel gewonden was gevallen als gevolg van eigen vuur. Zeven van de twaalf maar liefst. Dit betrof bijvoorbeeld K-cars die op vluchtende ZANLA-strijders vuurden maar tegelijkertijd in de nabijheid zijnde ‘stoppende’ grondtroepen raakten. Ook waren er enkele gewonden te betreuren vanwege elkaar bevurende sticks als gevolg van de onoverzichtelijkheid van het terrein in combinatie met de gevechtschaos. Verder waren er ook vrouwen en kinderen in de kampen aanwezig en sommigen hiervan waren ook gedood tijdens de bombardementen en gevechten.

Zoals verwacht leidde de actie wel tot internationale ophef. De Britse minister van Buitenlandse Zaken, David Owen, omschreef de actie als “een wilde en wrede aanval” en “als een teken dat de Rhodesische defensie nog niet op haar rug lag.” Twee Britse journalisten (die in Mozambique waren en de vernietigde kampen bezochten: Derek Ingram en Ian Christie) rapporteerden tientallen gedode ‘teenagers’, veelal vrouwen en ook kinderen. Sommige waren naar ‘verluid’ in het achterhoofd geschoten. Ook binnen de VN ontstond ophef en de Rhodesiërs moesten meerdere malen met documenten en fotobewijzen aantonen dat de kampen geen vluchtelingen kampen, maar trainingskampen waren. Tijdens de raid in beslag genomen foto’s toonden bijvoorbeeld een peloton vrouwen in camouflage pakken die geweeroefeningen met geplaatste bajonetten uitvoerde. Ook waren er foto’s van vrouwelijke ZANLA strijders bij 12,7 mm luchtdoelgeschut en lijsten met de gedetailleerde gegevens van honderden ZANLA strijders. Desalniettemin omschreven critici de raids als ‘massaslachting’. De Rhodesiërs ontkenden overigens niet dat er onschuldige slachtoffers waren gevallen, maar beschouwden dit als niet te vermijden nevenschade. Een ZANLA bron stelde later dat er 20 massagraven nodig waren om de doden te begraven.

Een bonus voor de Rhodesiërs was dat de raids tot interne strubbelingen binnen de ZANU/ZANLA leidden. De leider van een dissidentgroep Cleotus Chigowe gaf Robert Mugabe de nederlaag bij de raids omdat Mugabe uit angst voor bewapening van interne tegenstanders, de noodzakelijke wapens voor de kampen zou hebben achtergehouden. De dissidentgroep ging zelfs over tot openlijke rebellie en Edgar Tekere probeerde FPLM in te zetten om hen te arresteren. De rebellen kwamen hier achter en namen Tekere zelfs gevangen. Mugabe aanhangers bevrijden hem juist op tijd en lieten Chigowe in een hinderlaag lopen, waarna FPLM de rest van de rebellen gevangen nam. Mugabe had nu de alleenheerschappij binnen ZANLA. 

Einde van de oorlog

De op het oog ‘suïcidale’ actie was het voorbeeld van het Fire Force concept geschreven met hoofdletters. De actie vormde het prototype voor volgende luchtmobiele raids op rebellenkampen in de buurlanden. Na deze actie voerde de Rhodesische veiligheidstroepen nog ongeveer 30 van deze raids in de buurlanden uit, maar geen enkele van de omvang van Operatie DINGO. Het kamp bij Chimoio werd overigens door ZANLA herbouwd en opnieuw door de Rhodesische veiligheidstroepen aangevallen in 1978 tijdens de Operatie MIRACLE. Ditmaal met een gecombineerd grond-lucht actie. De ZANLA was beter voorbereid, waardoor de gevechten intensiever waren met meer Rhodesische slachtoffers. Ook kwam een FPLM tankcolonne tussenbeide, waardoor de actie voortijdig afgebroken moest worden. De rebellen hadden duidelijk geleerd zich te verdedigen. 

Hoewel er nog enkele jaren doorgevochten werd, kwam in 1980 het einde. Het blanke minderheidsregime, o.l.v. Ian Smith, in zwaar weer door economische malaise als gevolg van het internationaal isolement, stopzetting van de Zuid Afrikaanse hulp, aanhoudende rebellenverzet, gebrek aan blanke mankracht door toenemende blanke emigratie en toenemend aantal aanslagen, schreef verkiezingen uit, waaraan ook de zwarte bevolking deelnam. In ruil hiervoor staakten het ZANLA en ZIPRA de strijd. Vervolgens werden ook de economische sancties opgeheven.

De verkiezingen van 1980 brachten Robert Mugabe, de leider van het ZANU, aan de macht. Het Rhodesische leger beschuldigde Robert Mugabe echter van verkiezingsfraude, maar hun geplande coup voerden ze nooit uit. Op 18 april 1980 kreeg het land zijn officiële onafhankelijkheid en internationale erkenning. In de jaren nadien verstevigde Robert Mugabe zijn macht over het land. In 1981 en tussen 1982 en 1985 braken er onlusten uit tussen ZANLA- en ZIPRA-eenheden.

De SAS werd op 31 december 1980 zonder veel ceremonie ontbonden. Maar niet nadat het gevallenen-monument van hun kazerne in het geheim overgebracht was naar Zuid Afrika. De Britse SAS zond overigens nog een telegram aan de Rhodesische SAS: “Farewell to a much admired sister unit. Your professionalism and fighting expertise has always been second to none throughout de history of the Rhodesian SAS. C sqn still remains vacant in de 22 SAS Orbat.”

Meer lezen over deze operatie en het conflict in Rhodesië:

Operation Dingo, The Rhodesian raid on Chimoio and Tembué 1977, African War Series, Helion & Company Limited, Warwick, England, 2019

Barbara Cole, The Elite, The story of the Rhodesian Special Air Service, Three Knight Publishing, Pietermaritzburg, Natal, South Africa, 1985

LtCol Ron Reid Daly, Selous Scouts Top Secret War, Galago Publishing, Alberton, Republic of South Africa, 1982.

Paul L. Moorcraft, African Nemesis, Brassy’s Ltd, London, UK, 1990

Paul L. Moorcraft and Peter McLaughlin, The Rhodesian War – A Military History, Stackpole Books, UK, 2007

Internet: https://en.wikipedia.org/wiki/Operation_Dingo

Andere artikelen

Login ledengedeelte VOAWEB