Figuur: de Vickers Carden Loyd Light Tank Model 1936 (bron cavaleriemuseum)
Figuur: de Vickers Carden Loyd Light Tank Model 1936 (bron cavaleriemuseum)

De Mobiele eenheid, het KNIL bataljon vechtwagens

Maar weinig cavaleristen weten dat Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog een heus tankbataljon bezat en deze zelfs heeft ingezet in de strijd. Niet op Nederlandse bodem, maar in Nederlands Indië. Dit tankbataljon of beter ‘bataljon vechtwagens’ werd ‘Mobiele Eenheid’ genoemd en vormde de strategische reserve op Java. In 1942 wierp het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) deze reserve in de strijd om te proberen de binnenvallende Japanse troepen tegen te houden. Met dit artikel probeer ik deze vergeten episode uit de vaderlandse cavaleriegeschiedenis weer voor het voetlicht te brengen. Het artikel is ondermeer tot stand gekomen door inzage in het persoonlijk archief van kol bd. C.A. Heshusius bij het cavaleriemuseum.

Figuur: links de Engelse Alvis Straussler, rechts de Amerikaanse M3 Schout Cars

Eerste pantserwagens in Nederlands-Indië

Net zoals in Nederland werden in vanaf 1934 ook bij het KNIL pantserwagens ingevoerd. De eerste pantserwagens waren van Nederlands fabricaat. Deze pantserwagens waren slechts licht gepantserd en hadden een bemanning van vijf personen. Het draaien van de koepel werd met fietspedalen gedaan en er was zelfs een ventilator beschikbaar. Maar bij beproevingen in Indië bleek onvoldoende speciale brandstof beschikbaar en vond men de pantserwagens te zwaar voor de plaatselijke wegen. De pantserwagens werden daarom terug verkocht aan de fabriek en later doorverkocht aan Brazilië. In december 1937 kwamen nieuwe pantserwagens (lichte tanks) in Bandoeng aan en richtte men een ‘proef-vechtwagen afdeeling’ op. Er waren twee soorten lichte tanks allebei van Britse makelij, namelijk een ‘landtank’ en een ‘amphibietank’. De amphibietank was de Vickers Carden Loyd Amphibious Tank Model 1931. De landtank was de Vickers Carden Loyd Light Tank Model 1936 (ook wel Type II genoemd en afgekort tot VCL), waarvan er weer twee typen waren. Een met één Vickers mitrailleur (met waterkoeling) in de toren en de andere met een dubbelmitrailleur in de toren. De lichte tank woog slechts 4,3 ton. Er waren 25 VCL tanks geleverd, hoewel de oorspronkelijk order maar liefst 73 bedroeg. De lichte tanks werden vechtwagens genoemd.

Behalve de lichte tanks waren er ook nog een paar lichtere pantserwagens (destijds pantserauto’s of pau’s genoemd) aanwezig op Java. In 1938 waren er 12 Engelse Alvis Straussler ACSD’s en een aantal Amerikaanse M3 Al Scout Cars, die voor verkenningen en personeelsvervoer werden gebruikt.

Figuur: de overvalwagens tijdens een demonstratie van de stadswacht op het Koningsplein in Batavia

Van Nederlands-Indisch fabricaat waren de zogenaamde overvalwagens, een gepantserd personeelsvoertuig, waarvan er diverse versies hebben bestaan. Het waren een open voertuigen op standaard-Chevrolet-chassis en wogen ongeveer 7 ton. Ze waren ontworpen bij de Artillerie Inrichtingen in Bandoeng en bedoeld voor het vervoer van stads- en landwachten over goede wegen. Ze waren niet bestemd voor de strijd te velde tegen zwaar bewapende troepen, omdat ze te weinig manoeuvreerbaar en te kwetsbaar waren. Een paar van deze pau’s werden als vliegveldverdedigingsvoertuig gebruikt met een .50-mitrailleur in de laadbak. Verder waren pau’s ingedeeld bij de twee gemotoriseerde compagnieën Mariniers die in Soerabaja als mobiele reserve tegen luchtlandingstroepen gereed stonden.

Java is doorsneden met grote en kleine rivieren en stroompjes, zodat tanks voor het afleggen van grotere afstanden van wegen en bruggen gebruik moeten maken. Bovendien is er door gebrek aan open ruimtes vaak weinig ruimte voor ontplooiing buiten de wegen. Zware tanks zijn hierbij dus in het nadeel. Voormalig KNIL-tankofficier luitenant C.A. Heshusius schreef na de oorlog in 1947 meerdere artikelen over het gebruik van tanks in Nederlands-Indië, zowel tijdens de Japanse inval als tijdens de naoorlogse politionele actie. Hij was erg verrukt met de slechts 4,3 ton wegende “tankette VCL” en omschreef haar als een “een juweeltje van techniek, die overal kon komen mits bestuurd door “deskundig personeel”.

Figuur: Marmon Herrington tank

 

Het KNIL tankbataljon

Oorspronkelijk was voorzien om elke brigade uit te rusten met een tankbataljon van twee compagnieën lichte tanks en één compagnie middelzware tanks. Dit betekent 90 tanks per brigade wat het totaal op ongeveer 600 stuks brengt. De oorlog in Europa maakte, dat Engeland na 1940 geen tanks meer naar Nederlands-Indië stuurde, zodat men bij de USA als leverancier aanklopte. Maar in de USA stond de tankproductie nog in de kinderschoenen en bovendien werd de USA geconfronteerd met de groeiende Japanse dreiging, zodat tankproductie ook voor het eigen Amerikaanse leger nodig was.

Veel Amerikaanse modellen waren bovendien te zwaar voor Indië. De keuze viel daarom op twee typen, allebei van de Marmon-Herrington fabriek die in Zuid Afrika stond. Het eerste type woog slechts 7 ton, bezat twee mitrailleurs en had een bemanning van twee man. Het andere type was zwaarder, woog 12,5 ton, bezat zelfs een 3,7 cm kanon en 0.3 mitrailleurs en had een bemanning van drie personen nodig. De levering zou vanaf mei 1941 vooral in de tweede helft van dat jaar plaatsvinden. Hier kwam door het verloop van de oorlog weinig van terecht en slechts een stuk of 25 Marmon Herringtons werden op tijd geleverd. Dit waren overigens allemaal lichte types, geen enkele zware Marmon Herrington werd geleverd. Enkele geproduceerde Marmon Herringtons werden wel naar Suriname verscheept en daar ingedeeld bij het Surinaamse vrijwilligerslegioen en bemand met Nederlandse Mariniers.

Intussen waren in Indië op zes van de zeven zelfstandige eskadron gemotoriseerd en voorzien van pantserwagens. Alle geleverde lichte tanks werden niet bij deze zelfstandige eskadrons ingedeeld, maar op drie na in één eenheid geplaatst, die ‘Mobiele Eenheid’ werd genoemd. De Mobiele Eenheid werd niet ingedeeld bij een divisie, maar stond als strategische reserve direct onder bevel van de Chef Generale Staf (CGS). De eenheid was vreemd genoeg ingedeeld bij de infanterie. De eenheid bestond uit een bataljonsstaf, een compagnie lichte tanks, een peloton pantserauto’s (pau’s), een compagnie infanterie op overvalauto’s een sectie AT-geschut en een paar kleinere ondersteunende eenheden. Vlak voor de Japanse invasie kwamen de lichte Marmon-Herrington tanks aan en 7 hiervan werden ook ingedeeld bij de ‘Mobiele Eenheid’. De compagnie vechtwagens bestond hierna uit een stafpeloton van 3 tanks, 2 peloton van elk 7 VCL tanks en een Marmon-Herrington peloton van 7 tanks. Met deze Marmon-Herrington tanks kon niet meer worden getraind, want de Japanse invasie stond voor de deur. Op Koninginnedag 1941 was er overigens nog met het hele tankbataljon nog een parade gehouden op het Waterlooplein van Batavia.

Figuur: foto’s van de parade te Batavia 1941 (bron cavaleriemuseum)

De Japanse invasie

De Nederlandse regering in Londen verklaarde de dag na de Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 dec 1941 het Japanse keizerrijk de oorlog. Japan had haar oorlogsplannen al lang klaar en in drie fasen moest de Japanse dominantie worden verzekerd. In fase I zouden gelijktijdig afzonderlijke doelen worden aangevallen, namelijk Hawaï, Guam en Wake, Filipijnen, Hong Kong en Maleisië. Vervolgens zou in fase II de buitenste eilanden van Nederlands-Indië en Zuid Sumatra met hun oliebronnen worden veroverd. Pas in fase III zou Java worden aangevallen. Een gecoördineerde gezamenlijke geallieerde verdedigingsstrategie ontbrak en toegezegde Britse en Australische divisies kwamen nooit aan in Nederlands-Indië. De KNIL stond er vrijwel alleen voor.

De Japanners veroverden door lokale concentratie van lucht- en grondtroepen vanaf januari 1942 één voor één de buitengewesten, waarbij Japanse commandanten grote risico’s namen en veel eigen initiatieven ontplooiden. De Nederlandse-geallieerden lucht- en vloot eenheden probeerden daar waar mogelijk de naderende Japanse invasiemacht op te sporen een aan te vallen en brachten ze soms gevoelige verliezen toe. Sommige KNIL-eenheden boden soms sterke weerstand, maar andere eenheden boden weinig verzet of trokken zich terug. De KNIL was namelijk opgeleid voor contra-guerrilla voor bestrijding van lokale Indonesische opstanden en niet voor grotere veldslagen tegen professionele legers.

Figuur: een foto van de Japanse invasievloot naar Java

Vooral de verovering van de olieraffinaderijen en vliegveld bij Palembang (Zuid-Sumatra) door Japanse parachutisten (1st Paratroop Raiding Group) was een grote tegenslag. Hier had overigens een lokale Manadonese KNIL compagnie krachtig tegenstand geleverd en zelfs tijdelijk de olieraffinaderijen terugveroverd. Op 3 februari begon hierna de voorbereidingen voor de landing op Java met luchtaanvallen en op 18 februari vertrok het Japanse invasie leger uit Indochina. Admiraal Karel Doorman probeerde tevergeefs op 27 februari deze invasievloot te onderscheppen, maar ging dapper ten onder in de Slag in de Javazee. De weg naar Java lag open.

Figuur: Een VCL van het KNIL (bron cavaleriemuseum)

Het Japanse invasieleger (16e Leger) bestond uit twee divisies en twee incomplete regimenten en was met ongeveer 47.500 man min of meer gelijkwaardig aan de 49.500 KNIL en 3.400 geallieerde troepen op Java. De Japanners beschikten wel over meer zware wapens en tanks en hadden plaatselijk luchtoverwicht. Er waren drie landingen voorzien. In West Java, bij Merak en de baai van Banten, zou de hoofdmacht landen met de versterkte 2e divisie om Buitenzorg, Batavia en Bandoeng te veroveren. In het midden, bij Eretan Wetan moest een versterkte regimentsgroep landen o.l.v. kolonel Shoji (met het 230e Regiment van de 38e divisie). In Oost Java, bij Tuban zou de 48e Divisie landen en Surabaya veroveren. Voor ons verhaal is alleen de gevechtsgroep Shoji van belang. Die had als taak het vliegveld van Kalijati te veroveren vlakbij Bandung. De aanval was een nevenoperatie, maar wel van groot belang voor het Japanse invasieleger om luchtoverwicht te kunnen krijgen. De opdracht van kolonel Shoji was om alleen het vliegveld te veroveren en niet naar Bandoeng op te rukken. De 2e Divisie (geland in West Java) zou namelijk via Buitenzorg en Batavia in een latere fase Bandoeng aanvallen. Kolonel Shoji slechts opdracht deze aanval van de 2e Divisie op Batavia en Bandoeng te ondersteunen.

Figuur: Verloop dan opmars van het Shoji detachement De KNIL tegenaanvallen op 2 en 3 maart zijn ook weergegeven.

De KNIL had op Java drie divisies, verdeeld over het eiland en elk bestaande uit slechts drie tot vier bataljons met ondersteunende eenheden. De legerleiding van KNIL had het belang van West Java onderkend en hier de hoofdmacht gelegerd, een troepenmacht van 17.700 man, genaamd Groep West, o.l.v. genmaj Schilling. Bandoeng werd verdedigd door 5.900 man o.l.v. genmaj Pesman. Deze eenheid werd Groep Bandoeng genoemd. Hoewel intussen uit ervaringen van eerdere Japanse invasies het belang van vliegvelden duidelijk zou moeten zijn, werd het vliegveld van Kalijati pas op 28 februari in staat van verdediging gebracht. Te laat, want op 1 maart om middernacht landde de gevechtsgroep van kolonel Shoji bij Eretan Wetan. Deze landingsplaats was gekozen omdat hier de weg dicht langs de kust liep, zodat snel Japanse gemotoriseerde elementen op weg konden naar het 77 km verder weg gelegen vliegveld Kalijati. De landing op deze plek kwam als verrassing en er waren dan ook geen KNIL troepen in de buurt. Nederlandse luchtaanvallen (12 Hurricanes) konden de landing weliswaar niet voorkomen, maar brachten wel gevoelige verliezen toe. Kolonel Shoji lanceerde onmiddellijk twee gemotoriseerde aanvalsgroepen, elk bestaande uit een met tanks en geschut versterkt infanteriebataljon. Eén aanvalsgroep (2e bataljon o.l.v. majoor Wakamatsu Minoru) moest het vliegveld veroveren en de andere (1e bataljon o.lv. majoor Egashira Masaru) werd op de strategisch gelegen brug over de Tjitaroem afgestuurd, waardoor de wegverbinding tussen Bandoeng en Batavia kon worden geblokkeerd.

Om 11.00 ’s morgens werd de verdediging van vliegveld Kalijati verrast en viel het vliegveld met 50 lesvliegtuigen, 26 bommenwerpers en grote voorraden in handen van de Japanners. Al in de namiddag van 2 maart begonnen Japanse jagers en jachtbommenwerpers te arriveren op het vliegveld. Het detachement van majoor Masaru had inmiddels ook de belangrijke brug bij Pamenoekan veroverd, hierbij tijdens de naderingsmars wel gehinderd door Britse luchtaanvallen. De brug over de Tjitaroem rivier hadden ze door KNIL tegenstand niet kunnen bereiken. Deze werd pas op 4 maart via een omweg over Soebang veroverd.

De KNIL legerleiding besloot al op 1 maart te proberen om het vliegveld terug te veroveren en zette hiervoor de strategische reserve in. Deze bestond het 2e Regiment Infanterie, 1e Afdeling Bergartillerie en de ‘Mobiele Eenheid’ (het tankbataljon). Omdat de artillerie eerst moest worden verplaatst kon de aanval pas op 3 maart beginnen. Er zou overigens gelijktijdig een aanval op het Japanse landingshoofd bij Eretan Wetan worden uitgevoerd door een andere KNIL eenheid.

De Mobiele Eenheid kreeg opdracht om voorafgaande aan de hoofdaanval een ‘gewelddadige verkenning’ uit te voeren. Onder leiding van kapitein Wulfhorst vertrok de Mobiele Eenheid nog op 1 maart 14.00 uit Bandoeng. De opgedragen verkenning werd in de ochtend 2 maart uitgevoerd met de compagnie vechtwagens en de compagnie infanterie in pau’s. Tijdens deze actie was er dus geen artilleriesteun beschikbaar en volgens bronnen waren er maar 15 van de 25 tanks inzetbaar. Op weg naar het vliegveld werd om 08.00 ’s morgens in het plaatsje Soebang het hoofdkwartier van kolonel Shoji verrast. Volgens Heshusius werd de aanval onmiddellijk ingezet en “met groot élan en zeer hoog moreel uitgevoerd”. Het terrein om Soebang was glooiend en moerassig, waardoor de tanks gedwongen waren om in colonne rijdend op de wegen te blijven. De naderingsweg werd aan één kant geflankeerd door een dal en aan de andere kant door een heuvelrug. Hierdoor konden ze niet ontplooien en geen vuuroverwicht opbouwen. Voorop reden verkenners op motoren, gevolgd door 3 pantserauto’s, 24 lichte tanks en 16 overvalwagens, . Een pantserwagen ramde in volle vaart een zware barricade bij de ingang van de stad. Deze kantelde hierbij, maar de bemanning wist zich gewond in veiligheid te brengen. Hier doorbraken enkele lichte tanks van het 1e peloton (o.l.v. luitenant Christian) door de Japanse verdediging en reden de stad in. Bij deze inbraak gingen volgens de Japanners twee KNIL lichte tanks verloren. Na verlies van deze tanks kwam dit peloton weer terug en kreeg het 2e peloton van luitenant Cox de opdracht Soebang binnen te rijden. Kapitein Bakhuys sloot zich bij deze aanval aan. De tank van luitenant Cox werd echter getroffen waarbij hij en zijn bestuurder om het leven kwamen. De overige tanks raakte in Soebang verstrooid en werden één voor één buiten gevecht gesteld door de Japanners, waarbij het gebrek aan begeleidende infanterie pijnlijk duidelijk werd. De nauwe straten, vernietigde pantservoertuigen, opgeworpen barricade en afgeschoten rookgranaten hinderde gecoördineerd optreden van de tanks. De volgende KNIL infanterie op pau’s probeerde te volgen, maar raakte met de Japanse verdediging in hevig gevecht: “De cie.inf. is inmiddels z.v.m. met de overvalswagens opgerukt en vervolgens ten aanval gegaan en slaags geraakt met vy., die het geheele Z. gedeelte van SOEBANG bezet hield, in de loopgraven, slokans, in huizen, op de daken, in boomen, kortom overal”. Een stuk meegevoerd bergartillerie werd in stelling gebracht en als anti-tankgeschut gebruikt. Een aanval van de zich nog buiten Soebang bevindende tanks om 09.15 moest de in het nauw zittende infanterie ontzetten, maar dit mislukte. Ondermeer doordat de vechtwagens het zijterrein niet in konden. Om ongeveer 10.00 voerden de Japanners op de rechterflank een tegenaanval met een compagnie uit, gevolgd door een omtrekkende beweging op de linkerflank.

Figuur: Kap van Veen met de twee modellen Vicker Carden tanks. De drie bestuurders zijn de luitenants Wulfhorst, Brendgen en Bakhuys, de latere commandanten van de Mobiele Eenheid. (bron cavaleriemuseum)

Om 10.15 deed de compagnie vechtwagens een tweede poging de eigen infanterie ontzetten. Dit maal lukt het wel. Om 12.20 trok de Mobiele Eenheid terug naar Tambakan. Op de terugweg werden nog twee KNIL gemotoriseerde infanteriecompagnieën gepasseerd, die niet geïnformeerd waren dat er een actie zou gaan plaatsvinden en dus nutteloos in een afwachtingspositie hadden gelegen. Er gingen 8 tanks in de strijd verloren, 16 tanks konden worden teruggetrokken, maar slechts 7 hiervan konden opnieuw worden ingezet. De gevechtsverslagen vermelden 35 doden, gewonden en vermisten, waaronder 3 officieren. Later werden deze getallen bijgesteld tot 15 doden (één officier, 3 sergeanten, 3 brigadiers (=korporaal) en 7 soldaten. Van de 13 gewonden overleed er één later in het hospitaal. De Japanners rapporteerden 19 gesneuvelden en 26 gewonden. De was de eerste tankaanval van bataljonsgrootte in de Nederlandse geschiedenis, die bijna dus succes opleverde. De Japanners vermelden in hun documenten de aanval eveneens: “A total of about twenty-five enemy light tanks and armored vehicles came fiercely rushing in from the road to the Bandung stronghold” In de avond werd volgens Japanse bronnen wederom een aanval van KNIL infanterie (300-400 man sterk) afgeslagen, maar dit valt in KNIL bronnen niet te verifiëren.

Figuur: lnt Heshusius achter de stuurknuppel van een Vickers Carden. Op de schuur achter het embleem van de Proefafdeling Vechtwagens (bron cavaleriemuseum)

De korporaal van Peperstraten was deelnemer aan deze aanval. We laten hem aan het woord: “Door bijzondere omstandigheden ging de opmarsch in zeer langzaam tempo. Hierdoor bereikten wij te 21.00 uur een theeonderneming + 18 Km. gelegen van kpg. Soebang. Aldaar werd overnacht. Den 2en maart te ± 6.0O uur vertrokken wij in de richting Soebang. Ongeveer 200 m. voor de Sociteit te Soebang werd een hindernis, bestaande uit 2 grobaks en een gespannen staalkabel, opgeruimd door een ingedeelde pantserauto. Deze opruiming geschiedde, doordat met de pantserauto op deze hindernis werd ingereden. De grobaks schoven opzij, terwijl de kabel knapte. De pantserauto sloeg echter door het meeveerende kabel om. In deze wagen waren o.a, gezeten de Kpl. Udink en de Kpl. Lommerse. De infanterie was aldaar reeds afgezeten. Kort hierop reed een peleton onder co. van den Lt Christian de infanterie voorbij en reed Soebang binnen. Welke opdracht de Lt. Christan had, is mij niet bekend. Ongeveer een kwartier na het vertrek van het peleton Christian, kreeg het overige gedeelte der Vechtwagens het co. voorwaarts. Volgorde: 1e peleton onder co. Lt.Cox , stafpeleton onder de alg. Cdt. Kpt. Bakhuys en het laatste peleton onder co. van smi Verhagen.”

Wij reden de infanterie spoedig voorbij en kort daarop zagen wij het peleton Christian terugkomen. De wagen van de pelCdt. was dusdanig getroffen, dat normaal rijden niet meer mogelijk was. Bij de ontmoeting ruilde Lt. Christian met iemand, om als wagen Cdt. wederom met het gros Soebang in te rijden. Doordat ik in de derde wagen van het pel. Cox reed, is mij verder niet meer bekend, hoe het gros in Soebang zelf heeft geageerd. Met het pel. Cox reden wij Soebang binnen en lieten de Sociëteit aan onze rechterhand liggen. Als wagen Cdt. had ik de opdracht mijn sie. Cdt. (smi Verboekend) te blijven volgen. De Lt. Cox reed als pel.Cdt. geheel vooraan. De Sociëteit een 90 m. gepasseerd zijnde, werd de wagen van de Lt. Cox getroffen. Ik zag een vuurzuil van ongeveer 3 m. hoogte. Mijn sie. Cdt. verliet de weg en verdween met zijn wagen tusschen de huizen. Onze wagen volgde, hoewel de wagen was getroffen. Ik hoorde een harde klap, de wagen schommelde in zijn veeren en ik zag even een soort steekvlam. De wagen bleef echter rijdbaar, hoewel de motor ongewone geluiden liet hooren. Wij bleven de sie. Cdt volgen, doch zijn wagen reed sneller dan wij met de kapotte motor konden doen. Hierdoor raakten wij (bestuurder Sld. Schalker en ik) de sie.Cdt. kwijt. Aangezien het mij bekend was dat we wederom bij terugkomst moesten verzamelen nabij de gewezen hindernis, gaf ik aan den bestuurder opdracht daarheen te gaan, zeer langzaam rijdend.

Ter hoogte van de Sociëteit aangekomen zag ik juist, dat Sgt. Brussaard met als bestuurder Kpl. Snel zijn wagen liet inrijden op een nabij en stuk geschut (klein kaliber) staand munitiewagentje. Bedoelde wagen geraakte tot stilstand op de berm van de weg. Ik vuurde op de bediening van het stukje geschut, de opdracht gevend aan mijn bestuurder, het geschut omver te rijden. Dit gelukte volkomen. In die tusschen tijd waren 2 Japanners doende de stilstaande wagen van Sgt. Brussaard te bespringen. Ik verdreef door vuur deze Jappen. Ik zag dat de bedoelde wagen wederom ging rijden.

Hierop vervolgde ik mijn weg. In de meening verkeerend, dat een voor mij uitrijdende wagen eveneens naar de oorspronkelijke uitgangsopstelling terugkeerde en ik de weg een weinig kwijt was, heb ik genoemde wagen laten volgen. Wij kwamen toen uit nabij het voetbalveld van de P. en T. landen. Ik ontdekte de vergissingen liet beide wagens stoppen. De tweede wagen werd gecommandeerd door Kpl. Hansen. Bij het wenden van mijn wagen, bleek de motor geheel onklaar te ziin geworden. Er was geen beweging meer in te krijgen, terwijl Schalker en ik een groote olieplas ontdekten onder de motor en in de wagen zelf. Met Kpl. Hansen contact opnemend, vertelde ik hem, dat we fout gereden hadden. Tevens verklaarde ik hem, dat mijn wagen geheel onklaar was, zoodat ik met Schalker loopende terug zou gaan. Van Hansen vernam ik, dat zijn mitrailleurgeheel weigerde. Hierop haalde ik mijn mitrailleur uit de koepel, gaf hem even aan Schalker, die hem vervolgens aan Kpl Hansen gaf. Twee blikken munitie en alle handgranaten namen wij vervolgens uit onze wagen, terwijl Kpl. Hansen zijn eigen weg weer ging.

Nadat Schalker en ik + 100 M. van de wagen verwijderd waren, om naar de uitgangsopstelling terug te keeren, liet ik halt houden. Met 2 handgranaten ben ik toen terug gegaan om de tank geheel onklaar te maken. Bang voor scherven zijnde, bij het uit elkaar springen van de wagen en door het vij. vuur, kon ik de wagen niet al te dicht naderen. Ik heb toen mijn handgranaten geworpen, echter zonder succes, hoewel de granaten de wagen wel raakten en sprongen. Na met Schalker de kapotte mitrailleur verstopt te hebben en de munitie in een kali te hebben geworpen, zijn wij beiden te 17.00 uur terecht gekomen, nabij de theeonderneming van 1 Maart, alwaar de rest van de Mobiele Eenheid aantroffen.”

Ook van brigadier (=korporaal) Hansen bestaat er een gevechtsverslag: “Op 2 Maart 1942, ‘s ochtens kreeg ik van mijn peletonscommandant Luit. Coxs opdracht om als laatst rijdende wagen van zijn peleton deel te nemen aan de aanval op Soebang. In colonne verband Soebang binnenrijdende, ontvingen wij veel vijandelijk vuur van anti tankgeschut, Mitr., mijnen enz.. Het gevolg was dat het onderling verband spoedig verbroken was, dit laatste kon ik vrij goed waarnemen omdat ik van uit de koepel de voor mij rijdende vechtwagens kon zien. Zo kon ik de wagen van brigadier Verhagen, in brand zien schieten door Japansch anti-tankgeschut, hetwelk in een pagger was opgesteld in de rijrichting van onze wagens, met de bedoeling onze wagens van achteren te beschieten. Dit anti-tankgeschut is door de achter Brigadier Verhagen rijdende wagens met onze Mitr’s. het zwijgen opgelegd en konden ongehindert passeren.

Op een gegeten moment zag ik nog slechts één wagen, die circa 25 meter voor mij reed, en te oordelen naar het draaien van zijn koepel, net als ik zelf vuur uit bracht op de hutten die links en rechts van de wagen te zien waren, en van waaruit met Mitr’s. of geweren, geschoten werd. Plotseling maakte de voor ons rijdende wagen (commandant Brigadier van Peperstraten) een schuivende beweging naar links en kreeg ónze wagen een harde klap op de voorkant van de koepel (vermoedelijk een handgranaat) waardoor de Mitr. van onze wagen onmiddellijk stagneerde en de kijker vernielde. Door het naar links schuiven van de wagen van Brigadier Peperstraten, kwam mijn uitzicht op de weg vrij en zag ik een Japansche anti—tankgeschut op den weg in stelling staan. Vanwege het stagneren van onze Mitr. kon ik niet meer vuren, en waren wij aangewezen op den bestuurder soldaat Versprille. Aan de koelbloedigheid en bestuurdersbehendigheid van deze man .is het te danken geweest dat wij buiten schot bleven, en het anti-tankgeschut geramd werd.

Toen ik wilde opnemen wat het gevolg was bij de Jappen na het omver rijden van antitankgeschut, was dat niet mogelijk, daar mijn rookkaarsen die achteren op de wagen bevestigd waren, in brand geschoten waren. Na dit gebeurde heb ik soldaat Versprille opdracht gegeven om achter de wagen van Brigadier van Peperstraten (die na het naar links schuiven weer door gereden was) te blijven rijden. Terwijl ik door verwisseling van het slot van onze Mitr. deze weer trachtte vuurklaar te maken, wat niet lukte. Hierna zag ik de wagen van Brigadier Peperstaten plotseling stoppen, en hem met zijn bestuurder, soldaat Schalker, de wagen verlaten met medeneming van hun Mitr. Aangezien onze wagen waardeloos was met onze eigen Mitr. die meer werkte, heb ik de wagen laten stoppen. Ha geluisterd te hebben van welke kant geschoten werd ,(wat duidelijk op het pantser te horen was)heb ik de koepel zo gedraaid, dat ik bij het openen van de deksel door deze gedekt was, en heb toen Brigadier Peperstraten, die met soldaat Schalker aan de kant van den weg gedekt lag, roerend gevraagd wat er aan de hand was. In het kort vertelde hij mij dat zijn wagen een treffer in het carter had gekregen en door verlies van olie de moter was vastgelopen, en dat zij met medeneming van hun Mitr. wilden verdwijnen. Ik heb toen gevraagd de Mitr. te ruilen. Aangezien er behoorlijk op ons geschoten werd met Mitr’s. en geweren, en het niet uitgesloten was dat de Jappen weldra met anti-tankgeschut zouden komen, heb ik de eigen Mitr. uit de wagen gehaald vervolgens deze naar buiten gegooid. Ben toen zelf uit de koepel geklommen, heb de Mitr. opgepakt, en ben toen in de richting van Brigadier Peperstraten en soldaat Schalker gelopen, die van hun kant mij tegemoet kwamen.

Na geruild te hebben heb ik kans gezien in de wagen terug te komen. Aangezien wij teveel belangstelling van de Jappen kregen en veel geschoten werd, heb ik de kijker niet meer verwisseld.

Nadat ik de Mitr. geplaats had, hebben wij rechtsomkeer gemaakt en zijn richting Soebang teruggereden vuur afgevende op de vijand.(voornamelijk Japanners die in de hutten en bomen zaten) Al gauw merkten wij dat er geen enkele wagen van ons peleton meer reed. Enkele lagen kapot geschoten en brandend of smeulend langs de kant van den weg. Aangezien het de bedoeling was eerst trachten zich te verenigen met onze wagens, leek het ons nu beter te trachten naar onze uitgangsopstelling terug te keren. Bij het terug rijden naar onze uitgangstelling, over de weg rijdende (het zijterrein was niet berijdbaar) kregen wij veel vuur waaronder anti-tankgeschut aangezien wij als énkele wagen een makkelijke prooi zouden zijn voor het verder langs de weg opgesteld anti-tankgeschut, hebben wij toen weer gedraaid en zijn zodra als dat mogelijk was het zijterrein ingereden en een zich daar bevindende vrij grote toke aan de voorkant ingereden en de zich aan de voorkant bevindende klappen laten dicht vallen.

Nadat het uiterlijk van de toko zoveel mogelijk het oude aanzicht van buiten hadden gegeven, (iets wat we ongehindert konden) doen daar er geen Japanner of Indonesiër te bekennen viel) zijn wij weer in de wagen teruggekeert. Eerst toen werd het ons duidelijk dat onze toestand minder prettig was. Terug naar onze uitgangsopstelling over een weg die gebruik van het zijterrein onmogelijk maakte en behoorlijk gedekt was door anti-tankgeschut.

Te oordelen naar de tijd die wij gereden hadden, alvorens we de toko ingereden waren en de stilte om ons heen, scheen het ons toe dat wij achter de Jappen zaten. Toen merkten wij pas wat het betekende geen kaarten en radio bij ons te hebben. Kaarten ziin ons niet verstrekt, met het gevolg dat wij ons niet konden oriënteren. Toen heb ik besloten voorlopig op de plaats te blijven,totdat de wagens van het tweede peleton zouden worden ingezet,en wij zouden kunnen aansluiten. Wij waren overtuigd dat het tweede neleton ingezet zou worden. Beurtelingshebben wij verkenningen gedaan. Toen de avond viel en ons uit de verkenningen bleek dat de Japanners oprukten richting Tembang, met tanks,artillerie,enz., begonnen wij te twijfelen en hebben de nacht verder afgewacht zonder dat er iets bijzonders gebeurde. Totdat ‘s ochtens tegen 5 uur onze aandacht getrokken werd door hout dat brak. Wij hebben de voorkant van de toko gedeeltelijk geopend, en zijn naar buiten gegaan. Net waren we buiten of er werd geschoten. Na het schieten ontploften aan alle kanten handgranaten. Soldaat Versprille heeft toen met zijn handgranaten, die we voldoende bij ons hadden in alle richtingen terug gegooid en ik heb twee handgranaten in de wagen gegooid waarvan één ontplofte. Aangezien de Jananners bleven gooien,waren wij genoodzaakt ons heil te zoeken door met handgranaten te blijven gooien, en door de ring heen te komen. Dit is ons gelukt,waarna we een rubberbosch ingelopen zijn. Alles speelde zich snel af. Daar het nog donker was konden wij niet zien waar de handgranatenvandaan kwamen. Bjj het gooien van handgranatendoor de Jappen, werd er van hun kant niet geschoten.

Figuur: Een Japanse schets van de aanval van de Mobiele Eenheid op Soebang

Hetgeen wij het meest gemist hebben was het niet hebben van terreinkaarten. Drie dagen hebben wij gelopen, alle paden wegen enz. hebben wij vermeden. Geslapen weinig of niet, onze richting bepalende op het kompas. Na drie dagen lopen hebben wij Lembang bereikt, waar wij ons gemeld hebben bij Kapt. Bakhuys.”

Figuur: Japanse foto van de gevolgen van de luchtaanval. De weg van Purwakarta naar Kalijati ligt bezaaid met wrakken.

De commandant van de aanvallende compagnie vechtwagens, kapitein Bakhuys deed eveneens verslag en stak zijn bewondering voor de Japanners niet onder stoelen of banken: “In Soebang werd door den vijand zeer snel en cordaat opgetreden. Waar pag. en bemanning werd weggeschoten of stuk gereden was vervanging onmiddellijk aanwezig. Een stuk pag. opgesteld voor de Sociteit van Soobang werd tot tweemaal toe in een gevecht verwisseld. In eenzelfde gevecht zag men bij telkenmale terugkeer in eenzelfde straat telkens nieuwe hindernissen opgesteld. Deze hindernissen bestonden uit o.m. een pianovleugel, een huisdeur waar onder een tankmijn, een groot portret van Koning Leopold van België opgesteld tegen een vat met buskruit, dat bij aanraking ontploft is, een hoeveelheid vloeistof op den weg, die -electrisch ontstoken- een vuurzee veroorzaakte. Bovendien vormden de “afgeschoten” eigen vechtwagens in de nauwe straten ook een hindernis. Op alle hoeken van de straten stond pag. opgesteld ,terwijl een snelle waarneming door de nauwe kijkspleten der vechtwagen mij doer vermoeden, dat ook drie stukken veldgeschut (7,5cm; stonden opgesteld bijzijden een der straten achter de Sociteit.”

Op 3 maart ging de grote tegenaanval vanuit Purwakarta van start, waarbij het 2e Regiment Infanterie over een afstand van 15 km over relatief open terrein moest oprukken naar het vliegveld Kalijati. Doordat een geslaagde Japanse luchtaanval op het vliegveld Andir Nederlandse luchtsteun onmogelijk maakte, moest de aanval zonder luchtsteun plaatsvinden. Het restant van de Mobiele Eenheid (voor deze vervolgactie samengevoegd tot één compagnie) moest deze actie ondersteunen door voorafgaande aan de opmars de hoofdweg te verkennen en te beveiligen. Een gedeelte van de Mobiele Eenheid slaagde er daadwerkelijk in om op 3 maart om 09.30 de Japanse verdedigingspositie te bereiken, maar kon geen effectieve aanval opzetten. De Japanners vernietigden volgens eigen zeggen hierbij 1 lichte tank en maakten er 5 buit. Het vliegveld werd ongeveer dezelfde tijd gebombardeerd door Nederlandse vliegtuigen, maar die brachten maar weinig schade toe.

Japanse vliegtuigen maakten vervolgens korte metten met de rest van de aanvallende KNIL troepen door aanhoudend luchtaanvallen uit te voeren op de colonne. Deze luchtaanvallen veroorzaakten weliswaar geen hele grote personele verliezen, maar hadden wel grote demoraliserende werking. De luchtaanvallen verhinderden bijvoorbeeld hergroeperingen en vele KNIL militairen vluchtten weg.

De tegenaanval werd uiteengeslagen met aanzienlijke verliezen en de weg lag bezaaid over een afstand van 20 kilometer met maar liefst 158 vernietigde of achtergelaten KNIL voertuigen, waaronder lichte tanks, pantserwagens en pau’s. In totaal sneuvelden bij deze aanval ongeveer 100 KNIL militairen. De gelijktijdige aanval op het landingshoofd bij Eretan Wetan werd daarnaast ook afgeslagen. Ondermeer door effectief artillerievuur en scheepsgeschut, waardoor 30 KNIL militairen sneuvelden. Hier werden overigens aan Nederlandse zijde ook vier lichte tanks ingezet.

Figuur: de Nederlandse tegenaanval op Subang en vliegveld Kalijati

De weg naar Bandoeng lag nu open en kolonel Shoji greep zijn kans. Ondanks het verbod om de stad aan te vallen brak hij met luchtsteun op 7 maart door de laatste verdedigingsring (Ciaterstelling) van Bandoeng, waarna de KNIL de handdoek in de ring gooide en capituleerde.

De al genoemde luitenant Heshusius had op 2 maart het zware bombardement op de vliegbasis Andir meegemaakt en zich daarna in Bandoeng bij het vechtwagen bataljon gevoegd. Hij was te laat om nog te kunnen deelnemen aan de aanvallen op 2 en 3 maart, maar werd op eigen initiatief benoemd tot plaatsvervangend compagniescommandant van de Marmon Herrington tanks. Op 4 maart voerde hij met een paar lichte tanks nog verkenningspatrouilles uit o.a. naar Poerwarkata waar hij de restanten van de op 3 maart vernietigde colonne kon zijn. Op 6 maart werd hij met de resterende tanks nog ingezet tegen gemelde Japanse parachutisten, maar deze werden niet ontdekt. Op 12 maart werden in Bandoeng de capitulatiepapieren getekend. Betreurenswaardig is dat de gesneuvelden pas eind maart van de Japanners mochten worden geborgen en begraven. De wilde zwijnen en andere roofdieren hadden zich intussen aan de lichamen tegoed gedaan. Ook de tropische temperaturen hadden hun uitwerking niet gemist. Slechts de lichamen in de vechtwagens waren nog enigszins ongeschonden.

 

Afsluiting

De Mobiele Eenheid van de KNIL was zowel technisch niet opgewassen tegen de Japanners. De lichte tanks bleken te licht bewapend (mitrailleurs) en te licht gepantserd. De Amerikaanse Marmon-Herringtons was technisch kwetsbaar en vielen vaak op de naderingsmars al uit. Er werd zelfs melding gemaakt dat tijdens het rijden onderdelen werden verloren. De VCL’s werden geroemd vanwege hun goede en betrouwbare rupsconstructie en 360 graden draaibare koepel. Wel werd kritiek geuit op het (te) snelle ontbranden van rookwerpers. De hoofdconclusie was dat lichte tanks niet geschikt waren voor tankslagen of zwaardere gevechten, maar uitsluitend voor “verkenningen en verrassingen” gebruikt konden worden. Ook was inzet van tanks zonder begeleidende infanterie zelfmoord. Een gebrek was ook het ontbreken van goede radioapparatuur aan boord van de vechtwagens. De aanwezig radioapparatuur was onbetrouwbaar en veelal niet inzetbaar.

Figuur: de autostandaard van Kapitein Wulfhorst

De KNIL was duidelijk niet opgewassen tegen het effectievere Japanse leger en had tekort geschoten bij het uitvoeren van moderne militaire operaties, gekenmerkt door het gevecht van verbonden wapens en het afstemmen van manoeuvre op vuursteun en luchtsteun. Bovendien ontbrak een goed inlichtingen- en verkenningssysteem, waardoor er geen goed beeld over de vijanddispositie was.

Figuur: een Japanse foto van één van de KNIL tanks die het vliegveld aanviel

De onverschrokken aanval op Soebang werd overigens breed geroemd. Verscheidene deelnemers aan deze aanval kregen hoge onderscheidingen. Luitenant Cox werd bijvoorbeeld postuum met het Bronzen Kruis onderscheiden. Dezelfde onderscheiding kreeg ook luitenant Christian. Kapt Bakhuys kreeg voor zijn onverschrokken leiding zelfs de Bronzen Leeuw uitgereikt. Bronzen Kruizen gingen verder naar sgt Herrenkauw en de bovengenoemde van Peperstraten, Hansen en Schalker. Ook bij de infanteriecompagnie werden diverse onderscheidingen uitgereikt, o.a. luitenant Reep die hoewel gewond, andere soldaten uit de vuurline sleepte en zelfs een gestrande pantserwagen wist veilig te stellen. De Mobiele Eenheid heeft dus flink van zich afgebeten en is als het ware ‘vechtend’ ten onder gegaan. Diverse leden van de Mobiele Eenheid keerden na de Japanse gevangenschap terug in de KNIL en namen als tankbemanningen deel aan de politionele acties tegen Indonesische opstandelingen. Hun ‘tank’-ervaring in de Indische operationele omstandigheden kwam toen uitstekend van pas en was van aanzienlijke waarde voor de uit het Koude Nederland arriverende eskadrons pantser- en vechtwagens van het Regiment Huzaren van Boreel. De herinnering aan hun dapper optreden houden we daarom graag in ere.

Verder lezen:

C.A. Heshusius, Eerste Luitenant der Pantsertroepen K.N.I.L, Het gebruik van tanks in Nederlands-Indië. Militaire Spectator, 1947

Kol C.A. Heshusius, Cavalerie en tanks in het KNIL… een mini-wapen in een mini leger (deel I en II) VOC Mededelingen, 1985

Kol G.H.O. de Wit, Over de Mobiele Eenheid in Nederlands-Indië, reactie op deel 11A van dr. L. de Jong’s ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’, VOC Mededelingen,

F. Vos. Het pantsermaterieel van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, Militaire Spectator, 1972

Cavaleriemuseum, Bernhardkazerne, persoonlijk archief kol bd. C.A. Heshusius

The War History Office of the National Defense College of Japan. The Invasion of the Dutch East Indies, Chapter VIII The Invasion of Java.

Office of the Chief of Military History Department of the Army, USA Army, The Invasion of the Dutch East Indies, 1945

NIMH, Militaire Geschiedenis van Nederland, Deel IV Krijgsgeweld en Kolonie, uitgeverij Boom

NIMH, Archieven.nl / documentenserie 508-0338, 508-0339, 508-0362, 508-0379, 508-0387, 508-0397

Internet: https://en.wikipedia.org/wiki/Battle_of Kalijati

Andere artikelen

Login ledengedeelte VOAWEB