In de meidagen van 1940, bij de inval van het Duitse leger, heeft zich in Zeeland een korte, maar heftige strijd afgespeeld. Deze strijd werd voornamelijk gevoerd op 16 en 17 mei 1940 en dat na de officiële capitulatie van het Nederlandse leger op 15 mei. Zeeland was uitgezonderd van de capitulatieovereenkomst. De reden hiervoor was, kort gezegd, dat de Nederlandse regering geen zeggenschap had over de aanwezige Franse troepen, die ter ondersteuning van de Nederlandse troepen tot in Brabant en Zeeland waren opgerukt en via Breskens naar Walcheren en Zuid-Beveland waren aangevoerd.
Hoebeke citeert in zijn boek Slagveld Sloedam 2003, uit het verslag van Kap Mr. P.M.W.J. van der Slikke, Commandant 4e Depot Vlissingen en per 13 mei 1940 benoemd als Detachementscommandant Kustartillerie Walcheren:

“In de namiddag (van 16 mei) werd door mij aan de Artilleriecommandant in Zeeland (overste Karel) een plan van voorbereide vuren voorgelegd, af te geven met de batterijen van het detachement op punten gelegen op de Sloedam en in het gedeelte van Walcheren gelegen beoosten het kanaal. Tevoren was door de batterijen op mijn last nagegaan in welke sectoren landwaarts vuur kon worden gegeven en welke de minimum opzethoogte was, waarmee geschoten kon worden. Het afgeven der vuren was zoo geregeld, dat de batterijen vanaf het detachementsbureau de gegevens voor zijdelingse en hoogterichting zouden ontvangen. Hoewel goedgekeurd door de Artilleriecommandant in Zeeland is het plan tot afgeven van deze voorbereide vuren, waardoor de kustartillerie een werkzaam en zeer vermoedelijk nuttig aandeel zou hebben gehad in de verdediging van Walcheren en in de dekking van de terugtocht der Franschen troepen, nimmer tot uitvoering gekomen om mij onbekende redenen.”
Dat de batterijen ingelicht en derhalve tot vuren voorbereid waren blijkt uit de meldingen van (Res) Kap Jacob Winters van de Havenbatterij te Vlissingen:
“ l6 mei. Kregen bericht dat we zeer waarschijnlijk belast zouden worden met een voorbereid vuur. 17 mei. Geen bericht voorbereid vuur afgeven. Het gaat mis… “
En daarmee lijkt de kous af, of niet ?
Het is een interessant verhaal dat er een vuurplan is gemaakt en dat dit vuurplan in 100-voud is vermenigvuldigd en richting de Franse staf is gestuurd ter coördinatie met hun operaties. Maar dat plan is nooit tot uitvoering gekomen. Waarom niet? Er is tot op heden ook nergens een kopie van dit vuurplan opgedoken in welk archief dan ook. Bovendien wordt er maar in één ander verslag melding gemaakt van het mogelijke bestaan van een dergelijk vuurplan (Winters, Havenbatterij Vlissingen, NIMH gevechtsverslagen). Er rijzen verder nog tal van andere vragen bij een nadere beschouwing van dit voornoemde vuurplan. Dit brengt ons bij de centrale vraag: Waarom heeft de Nederlandse kustartillerie geen rol gespeeld in de strijd om de Sloedam ter ondersteuning van de Franse troepen op Oost-Walcheren bij de doorbraak van Duitse troepen over deze Sloedam?

De Nederlandse kustartillerie in Zeeland
Het Regiment Kustartillerie is voortgekomen uit de in 1814 opgerichte vier bataljons Artillerie te voet, die in 1818 werden uitgebreid tot zes bataljons. Na vele organisatieveranderingen en -aanpassingen werd dan op 26 mei 1922 bij KB het Regiment Kustartillerie opgericht *). Dit onder gelijktijdige opheffing van het 4e regiment Vestingartillerie en het Korps Pantserfortartillerie.
Op 2 september 1938 werd de organisatie vastgesteld op vier compagnieën, die twee aan twee waren verenigd tot een bataljon. De staf van het regiment had garnizoen in ’s-Gravenhage, het Ie bataljon te Den Helder (een compagnie te Den Helder en een compagnie te IJmuiden). Het IIe bataljon te Vlissingen, met een compagnie te Vlissingen en een compagnie in Hoek van Holland. Operationeel was het regiment in deze vorm per 1 november 1938. Regimentscommandant per 1 nov 1938 was de Luit.-Kol. G. Fabius (Den Haag). Het Regiment Kustartillerie is uiteindelijk na de oorlog op 15 april 1946 opgeheven.
7 L 40
De “Compagnie Vlissingen” werd Detachement Kustartillerie Walcheren genoemd en bestond uit 6 batterijen van ieder drie stukken. Eén batterij bevond zich op het eiland Schouwen, een andere batterij lag in Zeeuws-Vlaanderen (Nieuwe Sluis) en de rest op het eiland Walcheren.
De kustartillerie in Zeeland:
Het hoofdkwartier van het Commando Zeeland van de Schout-bij-Nacht H.J. van der Stad was gevestigd in Middelburg, Koepoortstraat 6. Algemeen Artilleriecommandant (Zeeland) was (Res) Luit.-Kol H.J. Karel. Het Detachementsbureau Kustartillerie ressorteerde onder bovengenoemd Commando en was gevestigd aan de Wagenaarsestraat 19 in Middelburg. Commandant 4e Depot was de Kap Mr. P.M.W.J. van der Slikke tot 13 mei en daarna werd hij commandant Detachement Kustartillerie Walcheren
De Kustbatterijen:
De bemanning van de batterijen bestond uit dienstplichtige korporaals en kanonniers. Deze waren in de voorgaande jaren in 6 maanden opgeleid en vanaf 1939 in 11 maanden. De meeste officiers- en ook veel onderofficiersfuncties werden door reserve- personeel gevuld. Er waren dus maar weinig beroepsmilitairen ingedeeld bij de batterijen. Vanaf hun moment van algehele mobilisatie, 28 augustus 1939, heeft nog aanvullende oefening en training plaatsgevonden.
De batterijen kenden naast de stuksbediening nog meer functies in de batterij zoals; vuurleiding, telefonie, administratie en verzorging. Veel soldaten die geplaatst waren bij de kustbatterijen waren afkomstig uit de omgeving van deze batterijen.
De batterijen beschikten ieder over zoeklichten van 60 cm en 90cm bemand door de Genie (verlichtingstroepen) en daarnaast ook luchtafweer bestaande uit een of twee mitrailleurs tegen luchtdoelen (Mi. TL) Vickers M 18.
Specificaties van de batterijen

Technische mogelijkheden
De stukken 7 L 40, 12 L 40 en 15 L 40 stonden op een zogenaamde pivot affuit. Deze affuit stond met bouten in een betonnen grondplaat verankerd. Door deze affuit was in principe een draaiing over 360° (zie later) mogelijk. De vuurmonden kenden een rem- en vooruitbrenginrichting (wieg affuit, vuurmond type nr 2). De stukken hadden hun hoofdrichting richting de zee (midden sector) of het te beschieten open water (Oosterschelde of Westerschelde) en niet landinwaarts. Aan de affuit kon voor de 12 L 40 en 15 L 40 een munitielift / laadgoot gemonteerd zijn. De projectielen werden dan of elektrisch, of handmatig op een beladingsplatform gehesen en vandaar op een laadgoot.
12 L 40

Voor het stuk was vaak een versterkte borstwering gebouwd. Hierdoor kon het stuk dat voorzien was van een laadmechanisme niet 360° draaien. Of deze borstwering bij alle batterijen op Walcheren aanwezig was is niet bekend. Om in maskering vanuit zee te voorzien, stonden de batterijen 12 L 40 en 15 L 40 niet in de voorste duinenrij opgesteld. Vanuit deze opstelling kon dus alleen met indirect vuur geschoten worden. Deze stukken waren daarom, naast hun richtkijker, voorzien van een opzet optiek welke rechts boven het bovenschild was geplaatst (latere modificatie). Richtpunt geschiedde met behulp van bakens. De batterijen 7 L 40 schoten juist wel met zicht op doel en dus directe richting. De havenbatterij Vlissingen stond direct opgesteld aan de haveningang, vlakbij de “bomvrije kazerne”. Op de kazerne binnenplaats stond het oefengeschut voor het opleidingsdepot opgesteld.
De projectielen werden met een eenheidslading in een messing huls verschoten. Het sluitstuk was een horizontale wigsluiting met een afvuurmechanisme. De stukken waren oorspronkelijk voor gebruik bij de Marine ontworpen en gebouwd in 1900. Zo werden ze in die tijd zeker niet als overtollig of ongeschikt als kustgeschut op land beschouwd. De Franse militairen dachten daar overigens anders over…
Maximaal bereik
Op onderstaand afbeelding een grafische weergave van de maximale dracht van de verschillende batterijen. Deze dracht varieerde ook afhankelijk van de te verschieten soort projectielen vanwege het verschil in projectielgewicht tussen granaatkartets (gtk) en brisantgranaat (bg).
15 L 40
Van belang in verband gezien onze hoofdvraag is echter hoe de dracht van de batterijen landinwaarts eruit zag. Doel was zoals Hoebeke citeerde uit het verslag van de Kap van der Slikke:
”….een plan van voorbereide vuren voorgelegd, af te geven met de batterijen van het detachement op punten gelegen op de Sloedam en in het gedeelte van Walcheren gelegen beoosten het kanaal…”
In het gebied Zuidoost van Middelburg stonden enkele Franse artillerie afdelingen 75 mm, I en II Afd 89e RAD*) en I en II Afd 307 RAP**) opgesteld. Het 89e Regiment bij Nieuwland en 307e Regiment onder Kleverskerke. De op Walcheren ingezette Franse Régiments d’Artillerie bestonden uit Afdelingen (Groupe) van ieder drie batterijen van vier stukken (12 stukken Canon 75, Modelle 1897).
*) Regiment d’Artillerie Divisionaire (6-span paardentractie)
**) Regiment Artillerie Portée (op vrachtwagen vervoerd)
Op bovenstaande afbeelding zijn voor de zes batterijen Kustartillerie hun maximale dracht en sector zeewaarts (hoofdrichting) en landinwaarts (bg) uitgezet met hoofdrichting Sloedam: Hierbij valt het volgende op:
De Havenbatterij Vlissingen (7 L 40) kan het gebied oost van het kanaal enigermate bereiken (alleen met bg).
De batterij Westkapelle (12 L 40) kan qua dracht geen rol spelen.
De batterij Oostkapelle (15 L 40) heeft een een maximale dracht tot net voorbij de Franse afdelingen en speelt dus feitelijk geen rol.
De batterij Dishoek (15 L 40) kan op maximale dracht (alleen voor bg) als enige batterij de westzijde van de Sloedam bereiken. De overige batterijen niet.
Grondwapensysteembestrijding (GWSB) door de kustartillerie op de Duitse artillerie is niet mogelijk omdat deze enige kilometers ten oosten van de Sloedam stonden opgesteld en dus buiten bereik waren.
Verbindingen
Over de verbindingen tussen de batterijen en de commandopost te Middelburg is alleen bekend dat er een telefoonverbinding was. De stukken hadden een telefoonverbinding met de centrale commandopost / batterij vuurregelingscentrum. Er was geen directe lijnverbinding vanuit de batterijcommandoposten naar de gevechtseenheden. Wel was er telefoonverbinding vanuit de batterij naar de Detachementscommandopost. Er was, geen radio- of telex apparatuur beschikbaar binnen het Detachement naar de batterijen.

Over de techniek van het vuren en de vuurregeling
Doelanalyse:
Voor de zee-doelanalyse was herkenning van het vaartuig essentieel. Identificatiemiddelen (friend or foe) anders dan via vlag- of morselichtsignalen waren er niet. Waarneming van de gevoerde vlag was lang niet altijd mogelijk mede gezien de afstanden. Herkenning van schepen was alleen mogelijk via direct zicht en silhouetherkenning.
Meteo en andere correctie factoren:
Meteo berichten en de toepassing daarvan waren er mogelijk wel. Geschoten werd via de schootstafel tabel. Er werden een aantal correctiefactoren meegenomen. Daarbij werden hulpinstrumenten gebruikt zoals voor afstand- elevatie en voor richting met een voorhoudshoek. Mechanische / elektrische vuurleidingsapparatuur was voor de kustartillerie voor zover bekend niet aanwezig.
Direct en indirect vuur:
Zoals eerder beschreven schoten de stukken 7 L 40 met directe richting. De batterijen 12 L 40 en 15 L 40 schoten vanwege hun opstelling achter de voorste duinenrij met indirecte richting en dus met behulp van waarneming via een afstandmeter en/of met peilposten. Uiteraard werd er rekening gehouden met het voorgelegen schootsveld belemmeringen (terreinhoek voorgelegen dekking) welke meegenomen werd in de bepaling van de elevatie / richthoek / kwadranthoek /, in die dagen opzethoogte genoemd.
Inschieten en uitwerkingsvuur:
Op zee-doelen werd vrijwel altijd eerst ingeschoten. Dit vanwege de betrekkelijke onnauwkeurigheid van de afstandsbepaling, maar vooral ook vanwege het zich verplaatsen van het varende doel, waarvan de snelheid en richting ingeschat moest worden. Ingeschoten werd salvo-gewijs, dat wil zeggen met alle stukken tegelijk. Uitwerkingsvuur geschiedde zodra het doel was ingesloten met een laag voor en een laag achter het doel. Bij de vuurregeling werd via het speciaal hiervoor ontwikkelde vuurregelingsplanchet de snelheid en richting van het doel geconstrueerd. Bij batterijvuur werd een grote ronde planchet gebruikt. Hierbij was een aantal mensen bij betrokken om af te lezen en te transponeren naar een voorhoudhoek en schietgegevens. De vluchttijd van het projectiel speelde hierbij ook een rol. Het afvuren ging via een elektrisch belsignaal bij de stukken, zodat dit op het juiste moment gebeurde De procedure van waarnemen, communiceren, herberekenen, herladen etc. tussen de schoten / lagen nam minstens vier (4!) minuten in beslag.
Voor het schieten op land-doelen is in de voorschriften geen procedure gevonden. Vooral de (directe) waarneming vormt hierin een probleem, want de afstandmeters en theodolieten konden niet over de duinenrij landinwaarts waarnemingen doen. Deze moesten dus uit hun vaste opstelling worden gehaald en op een statief buiten geplaatst worden en daarna opnieuw voor de richting worden georiënteerd.

Doelbepaling en waarneming:
Afstandmeting
Voor het bepalen van de afstand werd gebruik gemaakt van afstandmeting met de diverse typen afstandmeters:
Zeiss met 3 meter basis, coïncidentie systeem*)
Zeiss met 2 meter basis en met 1,5 meter basis, invert systeem**)
Barr and Stroud met 2,74 meter basis, coïncidentie systeem
Goertz met 0,70 meter basis, invert systeem
Hierbij geldt dat hoe breder de basis, hoe nauwkeuriger bij grotere afstand.
In de bouwvoorschriften wordt gesteld dat de beschermde opstellingen van deze afstandmeters niet boven de duinenrij mocht uitsteken vanwege vijandelijke waarneming. Deze afstandmeters stonden in de centrale commando post / vuurleiding, uitgevoerd door de batterijcommandant. Voor het vuren op landdoelen zouden deze dan buiten op een statief gezet moeten.
*) coïncidentie systeem door scherpstellen van halve beelden boven elkaar
**) invert systeem door scherpstellen van twee beelden over elkaar
Richting:
Voor de richtingsbepaling naar het doel werden zowel de directe richtingsmeting (theodoliet met ingemeten richting) als metingen met twee meetposten (voorwaartse insnijding) gebruikt. Deze tweede methode leverde dan tevens een afstand tot het doel op. Deze peilposten stonden ingemeten, op coördinaat en richting, op ruime afstand zijdelings van de batterij om een goede, brede basis te vormen voor een betrouwbare en nauwkeurige meting.
Waarneming:
Voor de batterijen 7 L 40, die met directe richting schoten vond waarneming plaats vanuit de batterij zelf, meestal uitgevoerd door de batterijcommandant. Gezien de maximale dracht van het geschut was dit alleen met goed en vrij zicht mogelijk. Voor de batterijen 12 L 40 en 15 L 40 was niet in directe waarneming voorzien, anders dan via de afstandmeters en de meetposten.
Gevechtshandelingen en -verslagen van de batterijen in mei 1940

Geen van de kustbatterijen heeft met hun geschut tijdens de oorlogsdagen vuur afgegeven op zee-doelen. Vanuit zee was er geen dreiging, maar ook op landdoelen is niet gevuurd. Alleen de batterij Oostkapelle heeft zelfstandig overwogen om vuur uit te brengen op de Roompot. Dit vanwege een melding van gelande vliegboten op 13 mei in de nacht. De zoeklichten (60 en 90cm) hadden echter onvoldoende bereik (max 3000m) en werkten niet geheel goed, waardoor het vuur uiteindelijk niet is afgegeven.
In het verslag van de batterij Oostkapelle wordt op 12 mei vermeld dat deze “zou worden ingeschakeld bij het bevuren van landdoelen. Voorbereide vuren op de Sloedam”.
Afstand tot doel Sloedam westzijde is 14.000m en tot Sloedam oostzijde meer dan 16.000m. De maximale dracht was echter 13.000m. Hiervan in andere verslagen verder geen melding gevonden.
De batterijverslagen zijn op een aantal aspecten geordend. Hierna wordt een overzicht gegeven van overeenkomsten en verschillen op de diverse batterijlocaties. Cursief zijn de letterlijke teksten uit het verslag weergegeven.
Moreel van de troepen
Batterij Dishoek: “Dank zij de hulp der officieren Is het gelukt de bezetting rustig te houden en het moreel op hoog peil te brengen” (sic).
Batterij Westkapelle: De Batterijcommandant (Btc) werd op 15 mei door Kap van der Slikke ‘s-middags uit zijn bed gehaald terwijl de batterij vanuit de lucht werd beschoten. De Btc had op 16 mei laat in de avond de bemanning opdracht gegeven de wapens te verzamelen in opdracht van Luit.-Kol Theman. Deze actie werd door Kap van der Slikke bij zijn bezoek aan de batterij meteen ongedaan gemaakt. De Btc zou bij het telefonisch bericht op 17 mei in de namiddag over de capitulatie een zenuwtoeval hebben gekregen (verslag Kap. van der Slikke).
Batterij Oostkapelle: Spanningen tussen Btc en batterijbemanning over een aantal besluiten o.a. over een niet overactief optreden i.v.m. munitieverspilling of het risico van beschietingen van eigen troepen bij patrouillegang. Op 14 mei is de Btc Kap J. Winters “tegen den avond van de Bt. gehaald door Overste Karel, omdat ik in de Bt. niet veilig zou zijn. Commando overgedragen aan Lt. v.d. Veen”. Volgens berichten aan de Kap van der Slikke zou Winters volgens de bemanning erg pro-Duits gezind geweest zijn. Hij wordt eerst overgeplaatst naar het Detachementsbureau kustartillerie, maar kort daarna naar de batterij Vlissingen, ter aflossing van de Kap van Dort.
Havenbatterij Vlissingen: Btc Kap. van Dort op 14 mei overgeplaatst naar de Staf van de kustartillerie Walcheren. De reden hiervoor waren ernstige klachten over ondermijning van het moreel door langere tijd niet aanwezig te zijn bij de batterij, maar op enige afstand. De Kap J. Winters neemt commando over.
Batterij Schouwen: “Stipte uitvoering van opdrachten”.
Batterij Nieuwe Sluis: Houding en moreel aanvankelijk uitstekend, opdrachten werden stipt uitgevoerd. Op 13 mei om 19:00 uur bij luchtaanval met een 10-tal bommen bestookt, met lichte schade. Vanaf 15 mei: afnemend moreel bij de bemanning, sommigen willen er vandoor. Bevel tot blijven. Beide officieren geven geen steun naar de mening van de Btc. Paniekdreiging bij het zien van de brand in Middelburg. In de middag van 17 mei is de bemanning gevlucht. Beide officieren in de nacht van 17 op18 mei vertrokken onder achterlating van handvuurwapens (revolver Lt. Correljé in bosje gevonden) en kijkers. Op de morgen van 18 mei zijn de bemanning Mitr. tl en enige onderofficieren en manschappen van de zoeklichten teruggekomen en in de loop van de dag ook weer vertrokken. Verslag van Lt. Correljé geeft totaal andere inzichten, met name over het gebrekkige functioneren van de Btc.
Luchtafweer
Batterij Dishoek: “Behoudens herhaalde malen vuren met de mitr. tl op luchtdoelen, is de batterij niet in actie geweest”;
Batterij Westkapelle: geen gevechtshandelingen (vanaf 13 mei), behoudens bevuren met mitr. tl. van vliegtuigen;
Batterij Oostkapelle: Heeft op 11 mei een vijandelijk vliegtuig geraakt (mogelijk geland op Schouwen). Vuren met geweervuur op 12 mei door Btc verboden wegens munitieverspilling. Dit werd de Btc door de bemanning zeer kwalijk genomen (zie hierboven onder “Moreel van de Troepen”). Op volgende dagen met Mitr. tl op luchtdoelen gevuurd;
Havenbatterij Vlissingen: Vele malen beschoten door vliegtuigen op meerdere dagen. Veel teruggevuurd met 2 x mitr. tl. Mogelijk één vliegtuig neergehaald.
Batterij Schouwen: Geen oorlogshandelingen
Batterij Nieuwe Sluis: Op 10 mei om 03.00 uur hevig gevuurd op 2 Duitse vliegtuigen die bij Vlissingen mijnen afwierpen. Daarna meerdere malen doelen beschoten.
Buitengevechtstelling / demolitie
Batterij Dishoek op 17 mei om 11.30 door Vaandrig Jongman, Sgt. Flipse en kpl. Schrijvers gesprongen;
Batterij Westkapelle: Geen melding in verslag van vernietiging;
Batterij Oostkapelle: Op donderdag middag 16 mei melding dat de bemanning een eventueel bevel tot vernietiging van de stukken niet durft uit te voeren wegens Duitse represailles. Kap. van der Slikke grijpt in. Op vrijdag 17 mei des middags “bevel tot vernietiging direct uitgevoerd”.
Havenbatterij Vlissingen: Op 14 mei: Engelse “demolition party” brengt springlading aan op de stukken. Deze worden weer verwijderd op 15 mei. Op 17 mei weer Engelse militairen voor demolitie. Weggestuurd “met de mededeling dat we dat zelf wel kunnen”. De stukken worden landinwaarts gedraaid. Later die dag zijn de stukken gesprongen;
Batterij Schouwen: Geen vermelding van demolitie van de stukken.
Batterij Nieuwe Sluis: De sluitstukken verwijderd en door de Genie per auto afgevoerd. Kanonnen verder niet vernield.
Overgave
Batterij Dishoek: “Op 18 mei zijn de officieren en manschappen op transport gesteld naar ’s-Hertogenbosch”;
Batterij Westkapelle: nacht van 16 op 17 mei lastgeving van Luit.-Kol Theeman*) tot neerleggen van de wapens. Dit is herroepen door Kap van der Slikke. De batterij heeft zich op bevel van een Oberstleutnant van de Wehrmacht overgegeven op 18 mei. Afmars met complete batterij naar Middelburg, Goes en Bergen op Zoom;
Afstandmeter en vuurleidings-toestel,
Batterij Oostkapelle: 17 mei rond 17.00 uur bericht ontvangen om “geen tegenstand meer te bieden”;
Op grond van bovengenoemde bevindingen kan worden vastgesteld dat een uitgewerkt vuurplan voor de Kustartillerie voor het vuren op land-doelen west van de Sloedam hooguit in een conceptvorm kan hebben bestaan. En dan alleen voor één of hooguit twee batterijen 15 L 40 vanwege de dracht. Voorwaarde van deze batterijen was dan wel dat zij 180° konden draaien. Deelname van de 7 L 40 batterij Vlissingen was twijfelachtig vanwege de (te geringe) maximale dracht en de ligging aan de haven met bebouwing achter de batterij zonder zicht op het doel. De batterij was bovendien niet uitgerust om indirect vuur af te geven.

De uitvoering van een dergelijk plan loopt verder vooral vast door de zeer grote technische beperkingen in dracht, waarneming, verbindingen en vuurcoördinatie en zou als hooguit als storend vuur (vanwege de lage vuursnelheid) of als kaartvuur kunnen worden afgegeven en feitelijk alleen door de batterij Dishoek. Het tijdspad om tot uitvoering te komen was buitengewoon kort. Er is vermoedelijk nooit (droog) geoefend met het bevuren van landdoelen en al helemaal niet in een gecoördineerde vorm met meerdere batterijen samen.
Havenbatterij Vlissingen: Op 17 mei werd na het springen van de stukken op 2km afstand door een patrouille van de vijand gezien. Verder geen meldingen;
Batterij Schouwen: Op 17 mei via C-Schouwen-Duiveland gecapituleerd. Batterij bemanning naar Bergen op Zoom overgebracht.
Batterij Nieuwe Sluis: Twee lange, soms hilarische verslagen van Kap. Verbruggen en Lt. Correljé, die elkaar deels tegenspreken en deels aanvullen. De Batterij bemanning is uit elkaar gevallen na 17 mei.
Conclusie
De centrale vraag was: Waarom heeft de Nederlandse kustartillerie geen rol gespeeld in de strijd om de Sloedam, of ter ondersteuning van de Franse troepen op Oost-Walcheren bij een doorbraak van Duitse troepen over de Sloedam?
Uit de gevechtsverslagen blijkt dat er een idee bij de Batterij Oostkapelle op de 12/13e mei was ontstaan tot het bevuren van landdoelen, maar dat het door interne strubbelingen binnen de batterij dit niet verder is uitgewerkt. Dat idee is door de Kap van der Slikke mogelijk wel overgenomen en tot een vuurplan met andere batterijen uitgedacht en met de Luit.-Kol. Karel besproken. Duidelijke opdracht tot verwerking/uitwerking van een vuurplan is nergens vastgelegd. In de verslaglegging wordt het plan door de Luit.-Kol Karel later (augustus 1940) terloops genoemd en dat bovendien in een verslag dat feitelijk alleen gaat over 17 RA, dat niet deelgenomen heeft aan de gevechtshandelingen op 16 en 17 mei.
Het moreel van diverse batterijen, zowel bij de leiding als de bediening liet, zeker na de capitulatie op 14 mei van Nederland, zeer veel te wensen over. Daardoor moet ernstig betwijfeld worden of een dergelijk plan ook een kans van slagen kon hebben. Bovendien was de belangrijkste uitvoerder van dit plan, de Batterij Dishoek, op 17 mei aan het eind ochtend al buiten gevecht gesteld door eigen vernieling (in opdracht). De Duitse doorbraak op de Sloedam vond plaats in de middag van de 17e mei.
Het bedoelde vuurplan is in onbekende vorm (doelenlijst?) naar de Franse staf is gestuurd. De liaisonofficier, zonder kennis over artillerie, werd hiermee belast en moest dit toelichten. Er is geen Frans verzoek tot uitvoering gekomen.
Al met al is er meer sprake geweest van een idee tot een vuurplan dan een goed uitgewerkt vuurplan met doelen, doelanalyse etc. Het met vuursteun bereiken van de Sloedam was technisch qua dracht al bijna niet mogelijk. Het idee is in de verwarring van die dagen en de periode daarna een min of meer zelfstandig leven gaan leiden. Er zijn geen sporen van het daadwerkelijk bestaan van dit vuurplan teruggevonden. Het verhaal illustreert bovendien de slechte verhouding tussen de Nederlandse en Franse militairen.
Tekst en Foto’s /// Peter de Haas MBA, (Res) Kap art b.d., Kenniscentrum Historische Collectie Korps Veld Artillerie (HCKVA)