Tegenwoordig is iedereen in de ban van de zo genoemde klimaatverandering, met de door de mens veroorzaakte CO2-uitstoot als grote boosdoener. De verandering, met als synoniem ‘opwarming der aarde’, die wordt gezien als oorzaak van alle grotere of kleinere rampen die zich voordoen in de wereld, of het nu te warm, te koud, te droog, of te nat is, moet met alle mogelijke middelen worden bestreden, waarbij geld geen rol speelt. Zelfs in de dagelijkse weerberichten worden alle statistische uitschieters van temperatuur of neerslag als een gevolg daarvan genoemd, hoewel die niets zeggen over trends en dus over het klimaat. De soms alarmistische berichtgeving, die geen ruimte laat voor andere inzichten, kan leiden tot vormen van massahysterie waardoor mensen het zicht op de werkelijkheid verliezen. Men leze in dit verband het boek ‘Van heksenwaan tot marspaniek’ dat een aardig beeld geeft van dit mechanisme. En ook mensen die zich in staat achten een eigen mening te vormen, raken ervan overtuigd dat er grote rampen gaan plaatsvinden, redenerend dat als alle wetenschappers het met elkaar eens zijn, de alarmberichten wel serieus moeten worden genomen. In dit voorwoord wil ik eerst laten zien dat een onafhankelijke kijk op deze problematiek en een door feiten ondersteund onderzoek tot een genuanceerder beeld kan leiden. Aldus gewapend wil ik onderzoeken in hoeverre defensie wordt geraakt door de klimaatdiscussie, aangezien het klimaatbeleid niet los kan worden gezien van het machtspolitieke evenwicht op deze wereld, en de vermeende ontsporingen van het klimaat volgens analisten tot conflicten zullen leiden.

Ik zal eerst twee tegengestelde standpunten in de klimaatdiscussie aan de orde stellen aan de hand van het recent verschenen rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), dat de algemeen aanvaarde opvattingen weergeeft en het boek met de veelzeggende titel ‘False Alarm’ van Bjorn Lomborg als voorbeeld van een afwijkend standpunt. Beide documenten hebben als uitgangspunt dat de door de mens veroorzaakte CO2-uitstoot een klimaatverandering veroorzaakt, maar zij verschillen in de manier waarop zij naar de toekomst kijken en oplossingen zoeken. Er zijn overigens genoeg schrijvers die dit uitgangspunt ter discussie stellen en ook andere oorzaken van de klimaatverandering zien, maar die die discussie zal ik buiten beschouwing laten. Waar het mij in dit voorwoord om gaat is de toekomstverwachting van de mens als veiligheidsprobleem, de manier waarop we proberen die toekomst te beïnvloeden en de rol die Defensie daarin kan of moet spelen.
Het IPCC-rapport is gebaseerd op een groot aantal publicaties van vele klimaatwetenschappers en is zo’n 1500 pagina’s groot. Om een beeld te krijgen van de strekking, kunnen we een greep doen uit de vele samenvattingen die inmiddels zijn verschenen. Volgens het rapport is de huidige klimaatverandering, lees: gemiddelde opwarming, veel groter dan in de afgelopen duizenden jaren, nu al ongeveer 1,1 o C sinds het eind van de 19e eeuw. Het zou daarbij zeker zijn dat de mens door zijn CO2-uitstoot die opwarming heeft veroorzaakt. Het rapport stelt dat de temperatuurstijging, die de komende jaren zal doorgaan, een groot aantal waarneembare effecten heeft, zoals in neerslagpatronen. De temperatuurstijging op de langere termijn is afhankelijk van de maatregelen die we nemen, dat wil zeggen van hoeveel broeikasgassen we nog uitstoten, en dus van de beleidskeuzes die onze politieke leiders maken. Alleen met een zeer sterke verlaging van de uitstoot van CO2 is het mogelijk de temperatuursverhoging onder de 1,5 o C te houden (wat als een kritische grens wordt gezien, maar naar mijn idee een arbitrair vastgesteld getal is) en in 2050 zou dan klimaatneutraliteit moeten worden bereikt. Lukt dat niet, dan gaat de opwarming verder, waarbij ook sprake kan zijn van versnelde onomkeerbare effecten. In ieder geval moet rekening worden gehouden met meer en intensere hittegolven, stormen, smeltende ijskappen en dus stijging van de zeespiegel. In het rapport worden vijf CO2-emissiescenario’s uitgewerkt die, toegepast in het ontwikkelde klimaatmodel, leiden tot een stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde van 1 tot 5,7 o C (of zelfs meer) in 2100. De meest extreme scenario’s worden door een groot aantal critici veel te alarmistisch genoemd aangezien ze zijn gebaseerd op onrealistische toekomstverwachtingen en rekenmodellen en ervan uitgaan dat er geen of onvoldoende maatregelen worden getroffen. Die critici stellen ook dat bewijzen of feiten selectief worden gebruikt door de opstellers van het rapport om het eigen standpunt te verdedigen en dat goed nieuws wordt verzwegen of dat zelfs sprake is van bewuste misleiding. De kritiek richt zich ook op de inherente tekortkomingen van modellen en op de invloed van persoonlijke voorkeuren van degenen die ze maken en hanteren. In dit verband geeft het boek ‘Green Tyranny, van Rupert Darwall een onthullend beeld van de politieke mechanismen en de rol van de milieubeweging achter ‘groene’ discussies en van de soms kwalijke en niet-onafhankelijke rol van de wetenschap daarin. Hij laat zien hoe de veelbesproken ‘zure-regen-problematiek’ van de jaren zestig van de vorige eeuw een misleidend beeld gaf met doemscenario’s die niet op wetenschappelijke feiten waren gebaseerd en trekt parallellen met de huidige klimaatdiscussie. Over het IPCC merkt hij op dat het werd opgericht als een instrument voor politieke doeleinden dat moest zekerstellen dat de gewenste antwoorden op de veronderstelde klimaatproblematiek werden gegeven. Hoe dan ook, de boodschap van het IPCC-rapport is dat we ons maximaal moeten inspannen om de CO2 uitstoot terug te dringen om zo de stijging van de gemiddelde temperatuur tegen te gaan.
Lomborg is ervan overtuigd dat de effecten van de klimaatverandering zwaar worden overdreven en hij toont aan dat onze aanpak om het probleem op te lossen verkeerd is. Een reden daarvoor is volgens hem dat in de klimaatdiscussie sentiment zonder kennis van zaken overheerst en de grote massa der mensen angst wordt aangepraat. Lomborg is een statisticus die de feiten laat spreken en met de beschikbare cijfers aantoont dat het huidige klimaatbeleid onvoorstelbaar veel geld kost zonder het gewenste effect – de beoogde beperking van de verhoging van de gemiddelde temperatuur op aarde – te hebben. De indeling van het boek is simpel. Na een algemene inleiding geeft sectie 2 onder de titel ‘The truth about climate change’ de feiten over wat er momenteel werkelijk aan de hand is met het klimaat. In de volgende sectie 3 ‘How not to fix climate change’ laat Lomborg de negatieve effecten van het huidige klimaatbeleid zien en in sectie 4 ‘How to fix climate change’ vertelt hij ons hoe het wel moet.
Een aantal feiten uit de Sectie 2. De ijsbeer staat niet op het punt van uitsterven door het verdwijnen van het noordpoolijs, maar het aantal ijsberen is sinds 1983 met zo’n 23.000 toegenomen. Er sterven in de wereld meer mensen door extreme koude dan door extreme hitte. Als de gemiddelde temperatuur op Aarde stijgt zal het aantal mensen dat minder sterft door koude het aantal dat sterft door oververhitting overtreffen. Door toename van het CO2-gehalte in de atmosfeer neemt de vegetatie, die daarvan afhankelijk is, op aarde sterk toe. Terwijl op sommige plaatsen op Aarde de droogte toeneemt, neemt op veel andere plaatsen de neerslag toe, ook in gebieden die tot voor kort met watertekorten te kampen hadden; de wereldwijde effecten houden elkaar in evenwicht. Er is zelfs een trend zichtbaar sinds 1902 die aantoont dat de wereldwijde droogte afneemt. Wereldwijd neemt ook het aantal overstromingen niet toe. Dat overstromingen zo’n groot effect hebben komt door een sterk groeiende wereldbevolking die ook is gaan wonen op plaatsen waar wateroverlast een risico is. Hetzelfde geldt voor de lichte toename van natuurbranden sinds eind vorige eeuw die vooral wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten. Onvermijdelijk komen we dan ook te spreken over wervelstormen, waarvan het aantal, hoewel statistisch niet significant, gemiddeld zelfs licht daalt. Maar ook hier geldt: hoe meer mensen en bebouwing, hoe meer schade. Opmerkelijk is nu dat hoewel de schade als gevolg van natuurrampen toeneemt doordat de wereldbevolking en de waarde van de bezittingen van de mensen enorm zijn gegroeid, het aantal doden als gevolg van klimaat gerelateerde rampen de laatste eeuw met 96 procent is afgenomen. Dat kan weer worden toegeschreven aan onze hogere levensstandaard die ons in staat stelt ons beter te beschermen; een gegeven dat Lomborg verderop in zijn boek gebruikt voor de door hem voorgestelde aanpak van de klimaatverandering. Als we in dit stadium een vergelijking maken tussen het laatste IPCC-rapport en de Sectie 2 van het boek van Lomborg, valt op dat zij niet veel verschil vertonen wat betreft de gevolgen van de opwarming van de aarde op dit moment, die dus minder alarmerend zijn dan de media ons willen doen geloven, en de verwachte opwarming in 2100. Lomborg vaart een eigen koers als het gaat om de wijze waarop we op de verwachte gemiddelde temperatuursverhoging moeten reageren.
In Sectie 3 laat hij zien dat het huidige beleid ineffectief is. Hij neemt direct een illusie van de idealisten onder ons weg door te stellen dat alle individuele maatregelen, zoals de vermindering van de vleesconsumptie en de stekker uit het stopcontact trekken van opladers die geen dienstdoen, slechts een verwaarloosbaar effect zullen hebben op de CO2-uitstoot, zelfs als iedereen meedoet. Ook elektrische auto’s zijn niet de oplossing, als je naar de CO2-uitstoot tijdens de hele levenscyclus van zo’n auto kijkt, vanaf productie tot sloop. Vliegschaamte is niet nodig want, zo becijfert Lomborg, zelfs als iedereen vanaf nu zou stoppen met vliegen tot aan 2100 zou de temperatuurstijging slechts 0,02 o C minder zijn. De volgende luchtballon die Lomborg doorprikt is dat zonne- en windenergie (de zogenaamde vernieuwbare energie) de oplossing zouden zijn. Er wordt jaarlijks over de hele wereld enorm veel geld aan gespendeerd met als resultaat dat er ongeveer 1 procent van de totale energiebehoefte mee wordt afgedekt. Het gebruik van fossiele brandstoffen is nog steeds veel effectiever (en veel goedkoper) en voor arme landen vormen zij de enige manier om in hun energiebehoefte te voorzien. De suggestie dat zonne- en windenergie ons in staat zullen stellen snel fossiele brandstoffen af te schaffen, is een vorm van wensdenken die op geen enkele manier wordt waargemaakt of zal worden waargemaakt, hoe ambitieus de plannen ook zijn. Hierbij speelt dat voor deze vormen van energie nu eenmaal zon en wind nodig zijn waardoor bij afwezigheid ervan altijd een andere vorm van energievoorziening achter de hand moet zijn. En als het hard waait en er veel zon is, hebben we geen mogelijkheid het overschot aan energie op te slaan. Lomborg stelt dat afgaande op de statistieken het uiterst onwaarschijnlijk is dat de wereld in 2050 meer dan 20% van zijn energiebehoefte uit vernieuwbare energie, inclusief hydro-energie en energie uit de verbranding van biomassa, zal halen. Kijkend naar de EU en vooral Duitsland met zijn ’energiewende’ constateert Lomborg dat ondanks de vele miljarden die worden uitgegeven aan hernieuwbare energie het aandeel van de fossiele brandstoffen in de energievoorziening nauwelijks is afgenomen. Dit beeld bestaat ook wereldwijd.
Na de vloer te hebben aangeveegd met het Parijse Klimaatakkoord, waarvan hij de kosten vanaf 2030 schat op 1 to 2 biljoen dollar en waarvan het effect volgens hem een verminderde temperatuurstijging van slechts 0,02 o C zal zijn, betoogt Lomborg dat we moeten inzetten op economische groei om onze welvaart te verhogen, wat in tegenspraak is met degenen die de welvaartstoename willen stoppen omdat die ten koste van onze planeet zou gaan. Minder groei betekent minder geld voor gezondheidszorg, onderwijs en ontwikkeling vooral voor de minstbedeelden op deze wereld en minder geld voor deze mensen om zich te beschermen tegen de gevolgen van natuurrampen. Hij stelt dat de klimaatpolitiek veelal ten koste gaat van mensen of landen die zich niet de luxe van klimaatmatregelen kunnen permitteren. Als je arm bent kun je geen stormbestendig huis bouwen, een airconditioner aanschaffen om bestand te zijn tegen een hogere temperatuur, je kinderen goede voeding geven of beschermen tegen eenvoudig geneesbare ziektes, enz. enz. Lomborg besluit Sectie 3 met de opmerking dat 30 jaar klimaatpolitiek heeft gefaald de temperatuursverhoging te beteugelen. Het klimaatakkoord van Parijs heeft ons volgens hem op een weg gestuurd die leidt tot gigantische kosten, vooral voor de armste mensen onder ons, met vrijwel geen positief effect voor het klimaat.
In Sectie 4 werkt Lomborg uit hoe we volgens hem een effectieve klimaatpolitiek kunnen combineren met een aanpak om de wereld beter te maken. Zijn uitgangspunt is dat een beleid dat alleen is gericht op maatregelen tegen klimaatverandering, onevenredig veel kosten met zich meebrengt zonder het gewenste effect te sorteren. Een optimale situatie kan worden gevonden in een vergelijking tussen de kosten voor klimaatbeleid enerzijds en de verwachte klimaatschade in verschillende opwarmingsscenario’s anderzijds, zodat tegen de laagst mogelijke kosten het beste resultaat wordt bereikt. Met andere woorden: het gaat hem om kosteneffectiviteit in plaats van sentiment als richtsnoer voor het handelen. Als eerste oplossingsrichting noemt hij de op de markt gebaseerde aanpak waarin belasting wordt geheven op CO2-uitstoot. Hij stelt dat op die manier de last eerlijk wordt gespreid, mits alle landen daaraan meedoen. Hij merkt daarbij op dat het effect van deze oplossingsrichting hoe dan ook relatief klein is en dat er ook andere maatregelen noodzakelijk zijn. Een mijns inziens kansrijker idee is innovatie. Lomborg laat allereerst zien dat dankzij innovatie, zoals bijvoorbeeld op het gebied van voedselproductie, veel van de rampen die ons in het verleden werden voorspeld, zich niet hebben voorgedaan. Een eerste stap zou kunnen zijn het opgeven van de meest vervuilende, CO2-uitstotende kolengestookte elektriciteitscentrales en het in plaats daarvan gebruiken van groene energie waartoe Lomborg niet de inefficiënte wind- en zonne-energie rekent. In dat verband merkt hij op dat fossiele brandstoffen voorlopig nog het meest kosteneffectief zijn en dus niet zomaar moeten worden opgegeven. Hij noemt daarna energieopslag als oplossing voor de overmaat aan wind- en zonne-energie in voor die energiebronnen gunstige omstandigheden en nucleaire energie. Een ander idee is het afvangen van CO2-uitstoot en het veilig opslaan daarvan, want, stelt hij, als dat werkt hoeven we ons ook geen zorgen te maken over het verbranden van fossiele brandstof. Hij schetst dan dat er nog veel meer veelbelovende ontwikkelingen zijn, maar maakt duidelijk dat willen die wat opleveren er veel meer moet worden ingezet op onderzoek en ontwikkeling. Een volgende voor de hand liggende oplossingsrichting is adaptatie: als het warmer wordt, laten we ons daaraan dan aanpassen. We kunnen denken aan verbouwen van andere landbouwproducten, aanpassing van huizen, dijkverhoging, vermijden van risicogebieden bij het bouwen van huizen enz. enz. Maar daarvoor is wel geld nodig waarover arme landen niet kunnen beschikken. Dat benadrukt de noodzaak de minderbedeelden in staat te stellen de noodzakelijke aanpassingen te bekostigen en niet het slachtoffer te laten zijn van het klimaatbeleid. Als laatste oplossingsrichting introduceert Lomborg de term ‘geo-engeneering’, een techniek die nog niet beschikbaar is en waarvoor verder onderzoek nodig is.
Afsluitend stelt Lomborg dat het bevorderen-van-de-welvaart de klimaatpolitiek is die we nodig hebben. Landen die geld hebben kunnen zich beter wapenen tegen klimaatverandering dan arme landen. Hij maakt een vergelijking tussen Nederland, dat na de watersnoodramp van 1953 in staat was de deltawerken uit te voeren, en Bangladesh, dat door gebrek aan middelen niet in staat is zich te beschermen tegen de jaarlijkse overstromingen. Als uitsmijter: voor arme landen is de beste klimaatpolitiek de nadruk te legen op ontwikkeling en niet op klimaat. Deze lijn doortrekkend betoogt Lomborg dat er in de wereld nog zo veel uitdagingen zijn die veel geld kosten, dat we het ons niet kunnen veroorloven het te verspillen aan ineffectieve klimaatmaatregelen.

Tot zover Lomborg die we het verwijt zouden kunnen maken dat hij als statisticus hetzelfde absolute geloof in cijfers en trends heeft als de klimaatmodellenmakers van deze wereld. Afgezien daarvan laat hij een onafhankelijk geluid horen dat aandacht verdient, maar waarschijnlijk niet zal worden gehoord. Het onderzoek van Rupert Darwall in het hierboven genoemde boek ‘Green Tyranny’ met het daarin gepresenteerde cijfermateriaal sluit overigens naadloos aan op het betoog van Lomborg, zij het dat Darwall vooral onderzoekt hoe de klimaatpolitiek op gang kon komen en zoveel momentum kon krijgen, ondanks de aantoonbare ineffectiviteit en de enorme kosten ervan. Een extra reden om belang te hechten aan hun zienswijze is de constatering dat landen die niet of slechts ten dele meedoen aan de realisering van de huidige klimaatplannen en zich dus passief opstellen, grote economische voordelen (of althans geen nadelen) hebben doordat zij geen geld verspillen aan onrealistische en ineffectieve maatregelen, of zich niet bezwaard voelen door de veronderstelde gevolgen van hun handelwijze voor het klimaat. De klimaatdiscussie kan door die landen ook actief worden gebruikt als onderdeel van hun machtspolitiek en veiligheidsbeleid. Hiermee zijn we direct beland bij de rol van de Nederlandse Defensie in de klimaatproblematiek. We zullen wat documenten bekijken.
In zijn column van 22-februari 2019 in ‘One World’ onder de titel ‘Ook Defensie moet klimaatverandering serieus nemen’ beschrijft de Speciaal Gezant Klimaat Marcel Beukeboom wat een militair met klimaatverandering te maken heeft. Hij verwijst dan naar de voormalig Commandant der Strijdkrachten Generaal Tom Middendorp die een toespraak verband zag tussen klimaatverandering en oorlog. Hij stelde onder andere dat klimaatverandering een voedingsbodem voor conflicten kan creëren. Na zijn toespraak kreeg hij de bijnaam de ‘groene generaal’. In het vervolg van de column lezen we hoe Middendorp ook in zijn latere uitingen praat over vergroening van het militaire apparaat. Beukeboom spreekt over klimaatverandering als ‘threat multiplier’ van oorzaken van conflict als waterschaarste en honger die door de klimaatverandering worden verergerd, waardoor het conflict eerder ontstaat of heviger wordt. Hij stelt dan de vraag wat militairen doen met deze constatering en meent dan dat de vergroening nog niet door de gehele organisatie wordt omarmt. Hij wijst wel op enkele innovaties zoals een apparaat dat in de woestijn water uit de lucht kan halen, maar veel meer is er niet volgens hem, ondanks de voordelen die een lagere afhankelijkheid van fossiele brandstoffen kan opleveren. Hij fantaseert dan hoe mooi het zou zijn als na het opbreken van een militair kamp sprake zou zijn van een positieve voetafdruk doordat de militairen niet alleen stabiliteit hebben gebracht, maar ook voor water hebben gezorgd, bomen hebben gepland en voor duurzame energiebronnen hebben gezorgd. U ziet, Beukeboom klutst klimaat en groen (lees: ‘milieu’, of ‘duurzaamheid’) door elkaar en droomt weg in ideale en versimpelde vergezichten die de rol van de krijgsmacht als machtsinstrument verder volledig buiten beschouwing laten. Vergroening van Defensie is lovenswaardig, uit milieu- en mogelijk financieel oogpunt zo lang het niet ten koste gaat van operationele effectiviteit, maar staat los van een eventuele rol van de krijgsmacht in de klimaatproblematiek.
Hoe dachten de ministers van Defensie daarover toen zij in 2019 in Helsinki over klimaat spraken? Ook zij zagen bij die gelegenheid dat klimaat in toenemende mate tot natuurrampen en conflicten leidt. Naast die nieuw uitdaging keken zij omgekeerd ook naar de gevolgen van militaire inzet op het klimaat. Onze toenmalige Minister van Defensie informeerde het gezelschap over de Nederlandse ambitie door te schetsen dat de Nederlandse krijgsmacht in de toekomst minder afhankelijk wil zijn van fossiele brandstoffen door toepassing van hybride systemen, biobrandstoffen, elektrische systemen en door eigen energieopwekking. Zij stelde dat het minder afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen de militaire inzetbaarheid versterkt en tegelijkertijd leidt tot minder vervuiling. Het spreekt vanzelf dat die uitspraak alleen opgaat als die alternatieve systemen gegarandeerd en in voldoende mate beschikbaar zijn. Op de conferentie van Helsinki meldde de EU met een Europees Defensiefonds de ontwikkeling van milieuvriendelijke defensietechnologieën te stimuleren. We zien ook hier weer voornamelijk gepraat over vergroening en nergens analyses van strategische aard over de gevolgen van klimaatverandering (maar mogelijk onttrekken die zich aan mijn waarneming) en de rol van het defensieapparaat daarin.
Onze laatste reddingsboei is de Defensievisie 2035. In de dreigingsanalyse worden onvoorspelbare natuurlijke dreigingen genoemd zoals stijging van de zeespiegel, orkanen en extreem weer die een verwoestend effect hebben, overstromingen en bosbranden. Veder lezen we dat in de regio rondom Europa droogte, onvoorspelbare regenval, verzilting van het grondwater en waterschaarste bronnen van conflict kunnen worden, met politieke instabiliteit, radicalisering en mogelijk grote irreguliere migratiestromen tot gevolg.

Bij inrichtingsprincipe 3, ‘Sterk innoverend vermogen’, lezen we dat innovatie voor militaire doeleinden gepaard gaat met mogelijkheden voor andere sectoren, zoals verduurzaming. Me dunkt in ieder geval een aanpak in de juiste volgorde. Inrichtingsprincipe 10, ‘Strategische capaciteiten voor een weerbare samenleving, Betrouwbare partner en beschermer’, behandelt de vitale capaciteiten in de samenleving die met hulp van Defensie moeten worden gegarandeerd. We praten hier over de Derde Hoofdtaak van onze krijgsmacht. Als het gaat om de nationale taken heeft Defensie dan de rol van ‘first responder’ en ‘last line of defence’ waarvoor capaciteiten nodig zijn waarmee zowel onder normale als onder buitengewone omstandigheden (extra) voortzettingsvermogen kan worden geleverd. Tot zover wordt er netjes binnen de bekende lijntjes gekleurd; mogelijk zet de trendanalyse ons meer op het klimaatspoor. Onder het kopje ‘Ecologische ontwikkelingen’ wordt gesteld dat wetenschappers het er al jaren over eens zijn dat we de gevolgen van klimaatverandering niet moeten onderschatten, waarna de zeespiegelstijging, overstromingen, veranderende weerpatronen en bosbranden uit de dreigingsanalyse weer tevoorschijn komen. We lezen dat schaarste aan hulpbronnen kunnen leiden tot honger, lokale en geopolitieke conflicten en migratiestromen. We moeten er ook rekening mee houden dat weersomstandigheden schade aan gebouwen en infrastructuur kunnen veroorzaken. Deze sombere lijst wordt nog langer met de constatering dat 60 procent van ons oppervlak kan overstromen en dat ondanks alle maatregelen extreem weer nog steeds een risico vormt. Dan: ‘Nationaal en internationaal worden discussies gevoerd over klimaatveranderingen, duurzaamheid, de energietransitie en de mogelijkheden van geo-engeneering (met technologie manipuleren van weersystemen). En als nietszeggend ‘klapstuk’: ‘De uitkomsten van deze discussie zullen deels de gevolgen bepalen voor de toekomst.’
Als laatste kunnen we nog het inzetscenario ‘Ontwikkelingen in het Arctisch gebied’ in ogenschouw nemen. Daarin wordt gesteld dat als gevolg van de klimaatverandering het ijs in het Arctisch gebied smelt waardoor er nieuwe zeeroutes vrijkomen en het delven van grondstoffen daar makkelijker wordt. In combinatie met extreme weersveranderingen leidt dat smelten van het ijs tot een grotere kans op overstromingen in grote delen van Nederland. Daarnaast is het Arctisch gebied ook verbonden met andere (conflict) theaters, waaronder de Baltische staten, de Atlantische oceaan, de Noordzee en de zogeheten ‘Greenland-Iceland-UK gap’. Verbindingen over en onder zee winnen aan belang in de context van veranderende geopolitiek verhoudingen en het veiligstellen van toegang tot olie- en gasvoorraden, exclusieve economische zones en vaarroutes. Afsluitend lezen we dat zo het Arctisch gebied een potentieel inzetgebied wordt voor verschillende machtsinstrumenten, waaronder de krijgsmacht.
Tot zover wat documenten over defensie en het klimaat; de oogst is magertjes. Natuurlijk is het goed dat ook Defensie zich inspant om milieuvervuiling tegen te gaan, de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verkleinen en schaarse grondstoffen zo goed mogelijk te gebruiken, maar dat staat los van de discussie over klimaatverandering. Bij een krijgsmacht moet effectiviteit voorop staan en is geen (financiële) ruimte voor symbolische of inefficiënte acties, zoals geschetst door Lomborg, waaraan tegenwoordig blijkbaar niet valt te ontkomen. Natuurlijk is de derde hoofdtaak van de krijgsmacht, ondersteuning van civiele autoriteiten, van belang als er zich rampen voordoen op Nederlands grondgebied. Maar de primaire taak van de krijgsmacht is, indien nodig, het toepassen van geweld in conflicten die de Nederlandse belangen bedreigen, of ze nu een gevolg zijn van klimaatverandering of een andere oorzaak hebben. Uit de hier genoemde documenten kunnen we uit de aard der zaak dan ook niet afleiden welke aanpassingen van de krijgsmacht nodig zouden zijn om op te kunnen treden in conflicten die het gevolg zouden zijn van klimaatveranderingen. Wel is er een verwijzing naar inzetgebieden, zoals in het hiervoor genoemde inzetscenario ‘Ontwikkelingen in het Arctisch gebied’, maar ook nu al is min of meer de hele wereld potentieel inzetgebied van onze krijgsmacht, met alle logistieke problemen die daaruit voortvloeien. De echte uitdaging van de klimaatverandering voor Defensie is tweeërlei. In de eerste plaats kan Defensie worden verplicht mee te doen aan vergroeningsmaatregelen die geen enkel effect hebben op het klimaat, maar die wel haar effectiviteit aantasten in operationele omstandigheden. In de tweede plaats bestaat het gevaar dat er binnen onze samenleving zoveel geld wordt vrijgemaakt of verspild voor het bestrijden van klimaatverandering, dat er onvoldoende geld overblijft om Defensie een rol te kunnen laten spelen in eventuele conflicten die eruit voortvloeien. Wat dat tweede punt betreft worden natuurlijk ook vele andere sectoren in onze maatschappij tekortgedaan en zien ook ontwikkelingslanden dat het geld voor ontwikkelingshulp niet is bestemd voor wat echt belangrijk is om klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden. Het klimaat voor Defensie is niet gunstig in Nederland, zoals de afgelopen jaren van herstructurering hebben laten zien, ook als de gemiddelde temperatuur op aarde niet zou stijgen. Als we de standpunten van Lomborg en Darwall onderschrijven, zouden we daarom kunnen stellen dat het huidige klimaatbeleid nadeliger is voor de mensheid en ook voor de Nederlandse belangen dan de klimaatverandering zelf. En welke problemen die klimaatverandering, echt of vermeend, ook veroorzaakt, Defensie zal nauwelijks een bijdrage kunnen leveren om die op te lossen.