Op 15 oktober van dit jaar werd de ‘Defensievisie 2035’ gepresenteerd, een visie met de ondertitel ‘Vechten voor een veilige toekomst’. Hoewel velen zich er al in hebben verdiept en sommigen hun mening erover in diverse publicaties al ten beste hebben gegeven, lijkt het me nuttig voor ons blad de defensievisie aan een beschouwing te onderwerpen. Aangezien in de defensievisie een verwijzing staat naar de zogenaamde ‘Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH) van april dit jaar, zullen we daar eerst onze aandacht aan moeten schenken. Dat kan ons helpen een beter zicht te krijgen op de defensievisie en waar die toe kan leiden. Doordat ik een beknopte samenvatting zal geven en daarbij veelvuldig zal citeren en parafraseren uit de twee documenten, bent u in staat uw eigen mening te vormen, en die te vergelijken met mijn observaties.
In een brief van 22 april 2020 informeert Minister Hoekstra van Financiën de Kamer over de uitkomsten van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen. We lezen dat die inzicht geven in mogelijke beleidskeuzes voor de toekomst van ons land op de langere termijn. Daarbij wordt opgemerkt dat de coronacrisis geen rol speelde bij het opstellen van de opties. Het doel van de BMH is de overheid in staat te stellen gefundeerde keuzes te maken ‘door inzicht te verschaffen in effectieve beleids- en uitvoeringsopties en de mogelijke gevolgen ervan’. Verhelderend is de toelichting dat de opties een breed politiek spectrum beslaan, zodat alle partijen eruit kunnen putten en dat de ambtelijke werkgroepen die de opties hebben opgesteld niet ingaan op de wenselijkheid van de opties. Deze toelichting wordt begrijpelijk als we zien dat de beleidsopties uiteindelijk uitmonden in overzichten van kosten of kostenbesparingen waarmee een volgend Kabinet, afhankelijk van zijn samenstelling en kleur, kan kiezen hoe de, per definitie beperkte, financiële middelen worden besteed. Er zal dan een afweging plaatsvinden waar moet of kan worden bezuinigd en waar extra investeringen nodig of mogelijk zijn.
Zestien werkgroepen hebben evenzovele beleidsterreinen onderzocht, over de volle breedte van de collectieve sector, onder verantwoordelijkheid van onafhankelijke voorzitters, zo wordt benadrukt. We lezen ook dat de werkgroepen zoveel mogelijk externe expertise hebben betroken. Waarschuwend wordt nog opgemerkt dat er mogelijk wisselwerking bestaat tussen de geïnventariseerde maatregelen en dat er binnen een rapport varianten zijn opgenomen die elkaar uitsluiten of tegenwerken. Ten slotte lezen we dat de gevolgen van de maatregelen vanwege de mogelijke wisselwerking en opstapeling van de gevolgen altijd in een totaalpakket aan maatregelen moet worden bezien. Oftewel in mijn woorden: de verschillende beleidsterreinen zijn communicerende vaten en ‘de een zijn brood is de ander zijn dood’.
Bijlage 15 van de BMH gaat over veiligheid en de veranderende machtsverhoudingen en heeft daarmee onder andere betrekking op Defensie. Ik mag dus aannemen dat Defensie de hierboven genoemde externe expertise heeft aangeleverd, maar ik kan dat uit het stuk niet opmaken. De opzet van Bijlage 15 is als volgt. Na een overzicht van het huidige veiligheidsbeleid, volgt een beschouwing over de context: de veranderende machtsverhoudingen en dreigingen. Enkele aandachtsvelden daaruit: Rusland, China, instabiliteit in regio’s rond Europa, Cyberdreigingen, terrorisme, technologische ontwikkelingen enzovoort. Daarna volgt een beoordeling van het tot nu toe gevoerde beleid om te bezien of dat in het licht van de beschreven context al dan niet toereikend is. In dit verband is het interessant te lezen wat wordt opgemerkt over de verdediging van het NAVO-grondgebied. Terugkijkend wordt geconstateerd dat Nederland als gevolg van de lage defensie-uitgaven niet in staat is over alle capaciteiten te beschikken waar NAVO om vraagt. Daardoor kan Nederland geen volledige bijdrage leveren aan de collectieve verdediging. Vooruitkijkend wordt opgemerkt dat om een effectieve bijdrage te leveren Nederland ervoor kan kiezen extra uitgaven te richten op herstel en versterken van de krijgsmacht in lijn met de behoeften van NAVO. Daarbij wordt onder andere de versterking van de vuurkracht genoemd die als gevolg van de bezuiniging fors is afgenomen. Die versterking draagt bij aan het vergroten van de gereedheid, het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht en de mogelijkheid high intensity operaties uit te voeren, kortom aan de slagkracht. Voor het landoptreden betekent dit versterking van de vuurkracht en uitbreiding van de gemechaniseerde brigade met artillerie of tanks. Er staat ook dat Nederland ervoor kan kiezen naast conventionele oorlogsvoering in te zetten op hybride oorlogsvoering, space en cyber. Al deze inleidende beschietingen in Bijlage 15 monden uiteindelijk uit in een aantal beleids- en uitvoeringsopties of -varianten, waarop we onze aandacht zullen richten.
Voor de beleidsvarianten gelden drie invalshoeken: 20% bezuiniging, 20% investering en minstens één budgetneutrale variant. In de tekst wordt gesteld dat de werkgroep niet wordt geacht zich uit te spreken over de wenselijkheid van de verschillende beleidsopties omdat dat immers aan de politiek is. Wel wordt aan deze zin toegevoegd dat analyses van onze veiligheidsdiensten aangeven dat de veiligheidssituatie de afgelopen periode is verslechterd en complexer is geworden. En we lezen dat de experts die zijn geïnterviewd dit beeld bevestigen en pleiten voor investeringen in veiligheid. Volstrekt overbodig stelt de werkgroep dat het zaak is dat er weloverwogen en geïnformeerde beslissingen worden genomen, rekening houdend met de in de bijlage beschreven effecten. Daar gaat het toch juist om met deze aanpak! Of ziet men de politieke bui al hangen? Hoe dan ook, ik geef een overzicht van de beleidsvarianten die in vier categorieën worden ingedeeld en zal er een aantal opmerkingen bij plaatsen.
De eerste beleidscategorie heet ‘Bezuinigen of herprioriteren’, waarbij het er om gaat geen of minder maatregelen te nemen en kent de beleidsvarianten A en B. Beleidsvariant A wordt omschreven als ‘Verminderde inzet op interne en externe veiligheid (bezuiniging tot – 20%)’ waarin onder andere de optie wordt genoemd om een der krijgsmachtdelen op te heffen, dan wel om binnen één der krijgsmachtdelen sterk te bezuinigen. Deze in mijn ogen onaanvaardbare optie wordt in een beschouwing over de consequenties in feite door de werkgroep zelf afgeschoten met een aantal steekhoudende argumenten. De werkgroep spreekt zoals opgedragen weliswaar geen wenselijkheid uit, maar de argumentatie tegen deze optie laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Overigens spreekt de werkgroep ook geen voorkeur uit mocht tot opheffing van een krijgsmachtdeel worden besloten; die keuze wordt afhankelijk gesteld van de veiligheidssituatie op het moment dat de keuze moet worden gemaakt. Wel lezen we dat opheffing van de landmacht de grootste besparing oplevert in een bandbreedte van 1.8 to 2.2 miljard Euro, zowel wat betreft investeringen als exploitatie. Dat is een habbekrats als je ziet hoeveel geld er bijvoorbeeld aan ineffectief klimaatbeleid wordt verspild. Beleidsvariant B ziet op ‘Behoud en/of herprioritering binnen het huidig beleid (budgetneutraal)’. De consequentie van deze variant, die moet leiden tot herstel van de krijgsmacht, is dat enkele bestaande taken niet langer kunnen worden uitgevoerd.
De tweede beleidscategorie heet ‘Intensiveren op de huidige koers’ met de beleidsvarianten C en D. Variant C heeft als etiket ‘Investeringen in herstel van de krijgsmacht (investering tot + 20%)’. In deze variant moet de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht worden vergroot, zodat de grondwettelijke taken goed kunnen worden uitgevoerd. We lezen dat investeringen en instandhouding gericht zijn op vastgoed, IT voor operationele systemen, herijking van projecten groot materieel, instandhouding door aangepaste wapensysteemsjablonen (wat dat ook moge betekenen), personeel, veiligheid en bedrijfsvoering. Met deze termen moeten we het doen, zonder dat duidelijk wordt welke ideeënrijkdom hierachter zit. Variant D gaat over ‘Versterking van de huidige koers (investering tot + 20%)’. In deze variant gaat het om investeringen in een aantal NAVO-capaciteitsdoelstellingen, die bijdragen aan het uitvoeren van de drie hoofdtaken en voor een groot deel tegemoet komen aan de afspraken met NAVO. Voor de landmacht impliceert dit onder andere versterking van de vuurkracht op land. Ook komen zaken aan de orde als cybersecurity, informatiegestuurd optreden en informatiebeveiliging. We lezen daarnaast over een ‘Total Defence Concept’ om de maatschappij voor te bereiden op grootschalige ontwrichting, meer reservisten, opkomstplicht, een volwaardige gemechaniseerde brigade, extra grondgebonden luchtverdedigingsraketsystemen en weer opbouwen van voldoende voorraden. Wel wordt gesteld dat de effecten van deze maatregelen pas op langere termijn zichtbaar zullen zijn. Bij deze variant wordt nog opgemerkt dat de investeringsbedragen in verband met de BMH-opdracht zijn gelimiteerd tot 20% van de grondslag en dat de bedragen om alle in NAVO-verband afgesproken investeringsmaatregelen te kunnen invullen hoger zijn. We lezen dat als Nederland 5 to 6 miljard euro zou investeren in Defensie het dicht in de buurt van de 2% NAVO-norm komt.
De derde beleidscategorie heet ‘Anticipatie en vernieuwing’ en onderscheidt de beleidsvarianten E en F. In deze categorie geven de veiligheidsrisico’s het Kabinet aanleiding het huidige beleid substantieel te wijzigen. Beleidsvariant E is dan ook getiteld ‘Verbreding naar nieuwere veiligheidsdomeinen (investering tot 20%)’. De nadruk wordt hier gelegd op informatiegestuurd optreden, cybersecurity en op conflictpreventie. Beleidsvariant F tenslotte combineert varianten A en E tot ‘Focus op nieuwere veiligheidsdomeinen door herprioritering’ en is per saldo budgetneutraal. De vernieuwing gaat dan ten koste van bestaande taken en capaciteiten.
Tenslotte is er nog een vierde beleidscategorie die de ‘Alternatieve beleidsvariant’ wordt genoemd (beleidsvariant G). Die variant G luidt dan ‘Taakspecialisatie Defensie’ zowel voor de +20%, -20% als budgetneutrale optie, waarbij de focus zou moeten liggen op voortzettingsvermogen. Dat wil zeggen dat gerichte keuzes moeten worden gemaakt en dat Defensie bepaalde capaciteiten en taken zal moeten afstoten. In het stuk wordt gesteld dat dit een variant betreft die is ingebracht en uitsluiten gesteund wordt door Financiën.
Alsof deze kost ons nog niet zwaar genoeg op de maag ligt met al die door elkaar lopende categorieën, opties, varianten en invalshoeken, komt Bijlage 15 ook nog met een aantal ‘overige opties’. Hier wordt gespeeld met thema’s over het halen van de tweeprocentnorm van NAVO en over het al dan niet prioriteit geven aan defensie-inspanningen in EU of NAVO-verband. Ik laat deze opties verder buiten beschouwing.
Wat kunnen we nu over deze Bijlage concluderen? We moeten bedenken dat naast de werkgroep die de Bijlage 15 heeft opgesteld er nog vijftien andere zijn die ongetwijfeld ook de verschillende invalshoeken hebben gehanteerd. Het is natuurlijk onmogelijk een voor Nederland goede en objectieve keuze te maken uit al die combinaties van varianten, zelfs binnen één beleidsterrein, die bovendien uit de aard der zaak nooit een compleet en volledig beeld kunnen geven. Het is dus de vraag hoe een volgend Kabinet (of kabinetten) tot besluitvorming zal komen. Uiteindelijk zullen politieke kleur en partijagenda’s bepalen hoeveel waarde aan bepaalde argumenten en consequenties wordt gehecht en hoeven de partijen zich ‘gelukkig’ niet druk te maken om te trachten de voor Nederland optimale oplossing te vinden. Wat dat voor Defensie betekent zal moeten blijken. We kunnen in ieder geval niet met een gerust hart vaststellen dat de analyse van de varianten in de Bijlage 15, voldoende zal zijn om Defensie vooruit te helpen. Laten we daarom maar eens gaan kijken hoe Defensie zelf in de Defensievisie 2035 haar zaak verdedigt en of we relaties zien met de Bijlage 15 van de BMH.
De defensievisie wordt ingeleid door een brief van de Minister van Defensie. Zij stelt daarin onder andere dat de dreigings- en probleemanalyse uit deze Defensievisie is dat we met de huidige inrichting en staat van onze organisatie niet voldoende en niet op de juiste manier zijn toegerust voor de veranderende dreigingen. En: ‘Er zijn duidelijke keuzes nodig!’. Defensie heeft meer aanpassingsvermogen, snelheid en gevechtskracht nodig, aldus de minister. Ze vervolgt met de toevoeging dat we In 2035 een slimme, technologisch hoogwaardige organisatie willen zijn, een flexibele en schaalbare krijgsmacht die proactief op dreigingen kan reageren. Tenslotte pleit ze voor langjarig politiek commitment om de veranderingen te realiseren. Hier lijkt de minister al een duidelijk signaal af te geven: wat haar betreft geen beleidsvariant-A-achtige of budgetneutrale opties; er moet wat gebeuren.
Vanwege de overzichtelijkheid geef ik uit de samenvatting van de defensievisie een aantal kernbegrippen. Na de bevestiging dat we met de huidige staat en inrichting van de defensieorganisatie nog niet adequaat zijn toegerust voor toekomstige (en sommige huidige) dreigingen, lezen we dat we sneller ter plekke moeten kunnen zijn en er langer moeten kunnen blijven, dat de arbeidsmarkt ons geen oplossing biedt voor het personeelstekort dat we dus zelf moeten oplossen, dat we moeten vernieuwen, moderniseren en andere manieren van vechten moeten incorporeren, waarbij technologie en informatie vaker centraal staan. Ook van belang is dat we op essentiële strategische zaken autonomer worden, dat we als Europa op eigen benen moeten kunnen staan en dat het daarvoor nodig is de Europese defensiebudgetten te laten groeien naar de NVAO-norm (2 %). Geheel overbodig wordt benadrukt, dat we betrouwbaar moeten zijn voor onze nationale en internationale partners. Verhelderend zijn ten slotte de opmerkingen ‘Langjarige politieke duidelijkheid, waarbij beleid en budget met elkaar in balans zijn, is wenselijk om een transitie te realiseren en realistische doelen te kunnen stellen. En: ‘Volgende kabinetten kunnen zich hierover buigen’; gevolgd door: ‘Op basis van het financiële overzicht van alle behoeftes (als we alles zo goed mogelijk zouden inrichten) kunnen volgende kabinetten hier een slagvaardige strategie op maken en afwegen welke zekerheden en welke risico’s men verkiest.’ Want, lezen we, ‘niet alles kan en niet alles kan tegelijk’. Dat klinkt niet als een sterk pleidooi voor versterking van de krijgsmacht; wat zijn tenslotte ‘realistische doelen’ en de afgelopen jaren is de afweging blijkbaar geweest dat grote risico’s acceptabel zijn.
Voordat we er wat dieper induiken, een paar opmerkingen vooraf. In de eerste plaats geloof ik niet in visies die vijftien jaar vooruitkijken. Wat we in de defensievisie zien is in feite ook niet meer dan een extrapolatie van de huidige situatie en trends, waarmee we overigens uiteraard wel rekening moeten houden. Daarnaast zien we ook weer de bekende termen uit voorgaande defensienota’s, waarin Defensie ook al flexibel, adaptief moest zijn en ‘taylor made’ eenheden moest kunnen samenstellen en het personeel het grootste kapitaal vormde. In de tweede plaats moeten we de slagvaardige strategie van volgende kabinetten ook nog maar afwachten; de veiligheidssituatie in de wereld in niet wezenlijk veranderd en ook toen er voldoende financiële middelen waren, was men niet bereid de middelen die nodig zijn voor Defensie vrij te maken. De Defensievisie 2035 anticipeert daarop ook door na geroepen te hebben hoe belangrijk versterking van Defensie is, sussend op te merken dat de visie handvatten biedt voor kabinetten om keuzes te maken, maar daarmee niet vooruitloopt op de besluitvorming over de defensiebegroting van dit kabinet of volgende kabinetten. En, pratend over de tweeprocentnorm van NAVO, wordt gesteld dat Nederland ernaar streeft zijn fair share te leveren. Dat klinkt niet stevig. In de derde plaats wordt in de inleiding opgemerkt dat langdurig politiek commitment (waarom toch altijd die Engelse termen!) wenselijk is om veranderingen te realiseren, onder andere vanwege het feit dat de aanschaf van nieuw materieel wel tien jaar kan duren. Wat bedoelen we dan met een flexibele organisatie? Als we dat willen zijn, zouden we toch ook eens naar die procedures moeten kijken, want zo blijven we achter de feiten aanlopen.
De Defensievisie laat verder de bekende structuur zien, dus eerst weer de dreigingsanalyse, die vergelijkbaar is met die uit de Bijlage 15 van de BMH en die zoals gezegd niet fundamenteel verschilt van voorgaande analyses. De analyse geeft een beeld van de huidige dreigingen en spreekt een verwachting uit over ontwikkelingen die binnen de kortste keren achterhaald zal blijken te zijn. Dat bevestigt ook de volgende, welhaast mystieke, nietszeggende opmerking dat de contouren van een nieuwe werkelijkheid zich steeds duidelijker beginnen af te tekenen, maar dat onzekerheid over wat uiteindelijk werkelijkheid wordt – ook in de toekomst- een karakteristiek van deze tijd blijft. Los van de zin zelf, merk ik hier op dat we desondanks in deze visie pretenderen vijftien jaar vooruit te kunnen kijken. Voor een goed begrip van de uitwerking van de visie noem ik een belangrijk element uit de dreigingsanalyse, namelijk ‘cyberaanvallen en beïnvloeding’; het cyber- en informatiedomein waarop een belangrijk deel van onze inspanningen zullen moeten worden gericht.
Na de dreigingsanalyse volgt de probleemanalyse. Mijn probleem ermee is dat het een samenvatting is van een ongetwijfeld diepgaand denkproces, net als overigens de dreigingsanalyse, waardoor hier en daar het idee van gedachtesprongen ontstaat. Van belang is de constatering dat Defensie momenteel niet adequaat is toegerust voor de veranderende dreigingen. Verder wordt opgemerkt dat het NAVO-overwicht onder druk staat en dat we het optreden in het hogere geweldsspectrum uit het oog hebben verloren. Bovendien heerst er verdeeldheid in de vertrouwde samenwerking. We lopen het risico te verdrinken in zeeën van informatie en we hebben geen goed antwoord op militarisering van nieuwe domeinen zoals cyber en de ruimte. De vraag naar defensie-inzet neemt toe, terwijl defensie te weinig middelen, voorraden en ondersteuning heeft. En er is ook een tekort aan mensen. De afgelopen jaren heeft de krijgsmacht zich voornamelijk ingezet voor de tweede hoofdtaak, waardoor de wapensystemen voor inzet hoog in het geweldsspectrum een lage prioriteit kregen. Ook wordt geconstateerd dat Defensie de flexibiliteit mist om met onvoorspelbaarheid om te gaan. De opsomming eindigt met in mijn ogen de belangrijkst constatering, namelijk dat Defensie de organisatie moet vernieuwen en laten groeien op een basis waarop jarenlang is bezuinigd. Deze constatering drukt treffend uit wat een gebrek aan visie, of gebrek aan de mogelijkheid vooruit te zien, dan wel politieke onwil teweeg kan brengen. De probleemanalyse is aldus een sombere opsomming, die zeer herkenbaar is.
De Defensievisie vervolgt logischerwijs met het vaststellen van de consequenties van de dreigings- en probleemanalyse. Ik geef ze kort weer. De defensieorganisatie moet op een slimmere manier zijn ingericht zodat zij vanuit eigen kracht kan bijdragen aan de veiligheid van Nederland, Europa en in de wereld. Defensie moet altijd kunnen reageren met voldoende handelingsopties. Nederland (en Europa) moet meer zelfredzaam worden en de Europese defensiebudgetten moeten groeien naar de NAVO-norm. Defensie moet de capaciteiten hebben om in klein en groot verband snel en ook lang te kunnen optreden met wisselende partners en zoeken naar arbeidsextensievere technologische oplossingen om de schaarse, uniek menselijke capaciteiten optimaal in te kunnen zetten. Tenslotte: er is jarenlang commitment nodig (van een toekomstig kabinet), maar daarvoor is ook meer transparantie nodig van Defensie, zodat duidelijk is hoe Defensie ervoor staat en welke opties en dilemma’s voorliggen.
Voordat de Defensievisie ingaat op drie eigenschappen van Defensie en tien inrichtingsprincipes worden onder de kop ‘Defensie in 2035’ als het ware nog wat uitgangspunten geformuleerd: het profiel. De nadruk wordt gelegd op de drie hoofdtaken, die leidend blijven voor het werk. Daarbij wordt vastgesteld dat een inhaalslag moet worden gemaakt op de eerste hoofdtaak, bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, omdat we niet voldoende zijn opgewassen tegen hoogwaardige tegenstanders en niet voldoende zijn toegerust voor een langdurig conflict. De eerste hoofdtaak wint aan belang, dus moeten we in staat zijn sneller inzetbaar te zijn met meer middelen in een hogere intensiteit en voor een langere duur. Omdat alle hoofdtaken van belang zijn zet Defensie zoveel mogelijk in op kwaliteiten en capaciteiten die voor alle drie de hoofdtaken van belang zijn. Dit ontkracht naar mijn mening de roep om een inhaalslag te maken op de eerste hoofdtaak. Zo wordt het weer van alles een beetje, zeker als de extra middelen beperkt zullen zijn. Een laatste opmerking in het profiel is dat het helpt om koersvast te blijven bij het maken van keuzes over de inrichting en samenstelling van de organisatie. Maar, zoals al opgemerkt, we wilden toch flexibel zijn?
Dan de drie eigenschappen van Defensie: ‘technologisch hoogwaardig’, ‘informatiegestuurd in organisatie en optreden’ en ‘betrouwbare partner en beschermer’. Technologisch hoogwaardig wil bijvoorbeeld zeggen gebruik maken van kunstmatige intelligentie, autonome systemen, de mogelijkheid wapensystemen zo makkelijk mogelijk op te waarderen met de meest recente software en inklikbaar met andere systemen in een groot aantal dreigingsscenario’s. Informatiegestuurd optreden betekent dat we ons specialiseren in het opbouwen en behouden van een gezaghebbende informatiepositie als basis voor informatiegestuurd optreden. Daarmee vergroten en versnellen we onze handelingsperspectieven voor inzet. Een betrouwbare partner werkt samen met andere landen of instanties, omdat dat de enige manier is waarop we de verschillende dreigingen aankunnen en draagt proportioneel bij aan het reageren op nationale en internationale crises.
Onder de drie eigenschappen van Defensie kunnen de tien inrichtingsprincipes worden gerangschikt. Het voert te ver ze allemaal uit te spitten; ik volsta met ze te benoemen en plaats hier en daar een opmerking. Onder de eigenschap ‘technologisch hoogwaardig’ valt om de beginnen het principe unieke mensen en arbeidsextensieve capaciteiten’. Het is een belangrijk signaal dat dit principe op de eerste plaats staat en het weerspiegelt de huidige vullingsproblemen. Om mee te doen met de huidige mode wordt hier nog opgemerkt dat Defensie een inclusieve organisatie is met voldoende diversiteit. Als tweede principe lezen we ‘flexibel optreden: snel inzetbaar, schaalbaar en zelfstandig. Hier komen zaken aan de orde als grootschalig optreden, waarmee voor de landmacht de brigade wordt bedoeld, noodzakelijke ondersteuning in de vorm van combat support (vuursteun, grondgebonden luchtverdediging) en combat servicesupport en reservepersoneel. De roep om grotere flexibiliteit vraagt om samenwerking met bedrijven en makkelijk vervangbare of op te waarderen systemen en snellere verwervingsprocedures. Het derde inrichtingsprincipe is ‘sterk innoverend vermogen’, dat vraagt om een Defensie-industriestrategie. Volgens dit principe wordt onderzoek naar arbeidsextensieve en duurzame oplossingen geprioriteerd en de bedrijfsvoering wordt zo ingericht dat snel succesvolle initiatieven kunnen worden opgeschaald. Het vierde en laatste principe onder deze eigenschap is ‘escalatiedominantie met onze partners’. Belangrijk is dat dit principe vraagt om investeringen in (conventionele) capaciteiten om onze slagkracht te versterken. Hier valt ook onder dat we op het gebied van inzet proportioneel bijdragen aan de NAVO en EU.
Onder de eigenschap van Defensie ‘informatiegestuurd’ valt in de eerste plaats inrichtingsprincipe vijf: ‘gezaghebbende informatiepositie’. Het gaat om een robuuste infrastructuur voor communicatie en commandovoering en gegarandeerde toegang tot onze netwerken en het elektromagnetisch spectrum. Principe zes heet ‘Multidomein en geïntegreerd optreden’. We praten dan over genetwerkt optreden en integrale aansturing op verschillen niveaus met zeer uiteenlopende hoogtechnologische middelen en functies. Multidomeincommandovoering wordt de norm. Dat klinkt allemaal goed, hoewel niet iedereen er een duidelijk beeld bij zal hebben. We zien hier een relatie met de beleidsvarianten E en F uit de BMH.
Onder de laatste eigenschap van Defensie, ‘betrouwbare partner en beschermer’ vallen de laatste vier inrichtingsprincipes. Principe nummer zeven luidt ‘Transparant en zichtbaar in een betrokken samenleving’. Prima. Nummer acht: ‘Inzetten op een sterker zelfredzamer Europa’. Blijkbaar is het nodig daar te stellen dat we gemaakte afspraken in EU- en NAVO-verband nakomen. In de een na laatste zin lezen we ook dat we, om een betrouwbare bondgenoot te zijn, we ons defensiebudget de komende jaren moeten laten groeien, maar ook: ’rekening houdend met de ruimte die daarvoor beschikbaar wordt gesteld door een volgend kabinet’! Ik begrijp werkelijk niet waarom we in een defensievisie, waarin duidelijk staat wat nodig is voor Defensie, alweer in onze schulp kruipen. Hiermee ontkracht je het hele voorgaande betoog. Het begint te kriebelen bij principe negen ‘Inzetten op verdere specialisatie binnen NAVO en EU’ die sterkt riekt naar de Beleidsvariant G uit de BMH die zoals daar werd opgemerkt alleen werd gesteund door het Ministerie van Financiën. We lezen hier dat we willen inzetten op meer specialisatie binnen de NAVO en de EU en dat ieder land een natuurlijke focus heeft op bepaalde capaciteiten en type inzet. Het bepalen van de specialismen doen we aan de hand van waar we in uit blinken, maar ‘vooralsnog blijft de huidige veelzijdige en kwalitatief sterke basis van capaciteiten relevant’. En waar blinkt de Nederlandse Defensie nu in uit: ‘kwalitatief goede mensen (politiek correcte opmerking), de F-35, onderzeeboten, capaciteiten in het cyberdomein, special forces, geïntegreerde lucht- en raketverdediging en de Nederlandse geïntegreerde benadering bij inzet (wat bedoelen we daarmee?). We lezen verder dat specialiseren uiteindelijk betekent dat we ook zaken niet meer gaan doen, die dan door onze partners moeten worden overgenomen. Er wordt erkend dat het ons wel kwetsbaar maakt, maar dat het in de kern om onderling vertrouwen gaat. Als ik dit lees, slaat de schrik mij om het hart. Zo dreigt uitverkoop in of van de landmacht en als het erop aankomt mogen andere landen vieze handen maken. Hoe kun je jezelf dan een betrouwbare partner noemen? We besluiten met inrichtingsprincipe tien: ‘Strategische capaciteiten voor een weerbare samenleving’. Daar lezen we dat alles zelf bezitten niet mogelijk is; we moeten dus besluiten waar we strategisch meer zelfstandig zijn en waar we risico’s van afhankelijkheden aandurven. In dit verband wordt gesteld dat strategische autonomie van belang is in verschillende aspecten van de veiligheidsarchitectuur, zoals bepaalde gevechtskracht, ondersteunende capaciteiten en infrastructuur. Dit klinkt enigszins nuancerend, maar met wat we hiervoor lazen kan een gevoel van onbehagen niet worden weggenomen.
De Defensievisie 2035 eindigt met een financieel overzicht. Daar lezen we dat als je zo goed mogelijk tegemoet wil komen aan de dreigingen, er een budget nodig is dat de NAVO-norm overstijgt. Er wordt gesteld dat de defensievisie inrichtingsprincipes geeft en dat op basis van keuzes die volgende kabinetten maken aan het begin van elke kabinetsperiode een Defensienota wordt opgesteld. In dit hoofdstuk staat ook een verwijzing naar de BMH, waarin wordt gesteld dat voor de internationaal gemaakte afspraken en capaciteitsdoelstellingen forse structurele investeringen van € 6,5 tot 8 miljard nodig zijn. Als we alles zo goed mogelijk willen inrichten is er structureel € 13 tot 17 miljard extra nodig. Omdat niet alles kan, zijn dus keuzes noodzakelijk. Dat is de teneur van het financiële hoofdstuk, er is zoveel geld nodig dat er hoe dan ook keuzes moeten worden gemaakt. Bepaalt slap is de opmerking dat we eens zouden kunnen beginnen om het gemiddelde van de Europese NAVO-landen (dat ver onder de norm ligt) te halen voor het defensiebudget.
Ik noem ten slotte de drie ‘verdiepingsbijlagen’. Allereerst ‘Trendanalyse 2035’, die duidelijk laat zien hoeveel ontwikkelingen onvoorspelbaar zijn en dus in feite de onmogelijkheid van een toekomstvisie illustreert. Vervolgens ‘Inzetscenario’s 2035’, waarop het profiel van de defensieorganisatie is gebaseerd. Ik merk daarbij op dat de enige zekerheid die scenario’s bieden, is dat ze zich nooit zullen voordoen. En hoe kun je, als voorbeeld, nou opmerken dat het scenario ’Ontwikkelingen in het Arctisch gebied’ laat zien dat een conflict daar de komende jaren niet binnen de lijn der verwachtingen ligt. Wie het nieuws volgt weet dat dat zeer goed mogelijk is en het kan morgen plaatsvinden. De laatste verdiepingsbijlage gaat over. NAVO- en EU-capaciteitendoelstellingen. Ik laat het hierbij.
Wat zijn ten slotte mijn algemene conclusies. De twee documenten getuigen van een gedegen stuk werk waarvan wij slechts de samengevatte resultaten zien. Wie niet alle overwegingen kent, loopt de kans verkeerde conclusies te trekken, dus ik kan in feite niet meer dan een indruk geven. Is de Defensievisie 2035 echt een visie? Ik sprak al over een extrapolatie van de bestaande situatie en bekende, vooral technologische’ ontwikkelingen. Die zijn relevant, maar in plaats van een visie levert dat veeleer een soort prioritietenlijstje op, waarbij al lijkt te zijn ingecalculeerd dat Defensie bij lange na niet zal krijgen wat het werkelijk nodig heeft.
Dat de BMH binnen de gestelde financiële richtlijnen (zoals – 20% en budgetneutraal) tot voor Defensie onaanvaardbare opties komt, is te begrijpen, hoewel gevaarlijk. Maar een Defensievisie moet daarvan wegblijven en geen gevaarlijke suggesties doen. Het lijkt erop dat de Minister al op voorhand accepteert dat Defensie onvoldoende middelen krijgt om de huidige problemen op te lossen en de noodzakelijke versterkingen door te voeren om alles te kunnen doen wat noodzakelijk is. In feite lezen we dat als de extra middelen worden beperkt, keuzes noodzakelijk zijn en bepaalde taken niet meer worden uitgevoerd. We gaan dan doen waar we goed in zijn of willen gaan worden, op een technologisch hoog niveau. Ik lees daaruit dat het ‘eenvoudige handwerk’ op land minder prioriteit gaat krijgen en blijkbaar rekenen we er dan op dat een ander land het vuile werk wel voor ons opknapt als het nodig is. Wie niet onomwonden verklaart wat nodig is voor de krijgsmacht om een volwaardig NAVO- of EU-partner te zijn, loopt het risico achter het net te vissen als er door een volgend kabinet keuzes moeten worden gemaakt. Als je tenslotte de indruk wekt dat het ook wel met iets minder kan, of dat we niet alles hoeven te doen, kan je erop rekenen dat de geboden ruimte wordt ingepikt, en dat je vervolgens de vraag krijgt of er nog meer gesneden kan worden. Wie wil vechten voor een veilige toekomst, zal zich steviger moeten verweren.