Dick werd ingedeeld in de compagnie van Kapitein Parabicini di Capelli. Daar moest de opleiding helemaal opnieuw op de Hollandse manier en het was geen sinecure om handelingen die er met geweld waren ingestampt, er weer uit te krijgen.Maar de Kapitein had daar zo zijn manieren voor en hardleerse soldaten kregen na iedere verkeerde beweging een ‘rondje van de Kapitein’, dat betekende op hun hurken om het gebouw. Na een maand had Dick bovenbenen van staal en de Hollandse exercitie onder de knie. De opleiding duurde vier maanden en in januari 1947 slaagde hij en werd bevorderd tot dienstplichtig sergeant. Indië kwam steeds dichterbij.
Hij werd overgeplaatst naar het Vierde Bataljon Elfde Regiment Infanterie in Roermond, dat werd aangewezen als bewakingsdetachement voor Indië. Dit Bataljon 4-11RI stond bekend als het bataljon van de straatschoffies en hij kreeg een plaatsje bij het verbindingspeloton.
Dat peloton was in november 1946 al in dienst gekomen, maar weer naar huis gestuurd omdat de kolen in de kazerne op waren en de gebouwen niet verwarmd konden worden. Ze hadden dus geen enkele opleiding gehad en samen met zijn korporaal moest sergeant Dick er soldaten van maken… hij had niet meer ervaring dan zijn eigen opleiding.
Dus hij begon bij het begin,met exercitie. Maar toen hij eindelijk het peloton had opgesteld op het exercitieterrein en bezig was met de les, kwam de plaatsvervangend Bataljonscommandant hem vertellen dat dat niet de bedoeling was.
‘Sergeant! Hier doen we niet aan!!’ De bedoeling was alleen radioprocedures en dat soort technische dingen. Ze hadden maar een paar weken de tijd, dus voor al het andere was geen tijd… alleen radioprocedures!Maar die radio’s waren er niet! Nou ja, dan maar zonder. Zelfs zonder spreeksleutels. Dick verzon allerlei tekens voor de verschillende handelingen. Zo was;
‘de spreeksleutel indrukken’… ‘arm omhoog.’
Op 7 februari 1947 vertrokken ze met zesentwintighonderd man tegelijk met de Johan van Oldenbarnevelt. De manschappen waren ondergebracht in de ruimen en lagen in hangmatten die aan de plafonds waren bevestigd. Dick lag lekker comfortabel in een bovendekse hut, nou ja, comfortabel, de hut werd gedeeld met twintig andere onderofficieren. De officieren hadden kleinere luxere hutten. Dick lag op een tampatje van een ovalen stang waar een canvaszeil tussen was gespannen. Daarvan hingen er vier boven elkaar aan de drie wanden van de hut. In de buitenwand zaten twee patrijspoorten die niet open konden. Het was nogal vol, want naast de eenentwintig mannen was ook hun uitrustingin de hut opgeslagen.
tTot nu toe was er met geen woord gesproken over de omstandigheden die zij in Nederlands-Indië zouden aantreffen. Niemand, ook het kader op de Nederlandse opleidingskazernes niet, was ooit in de tropen geweest. De gedachte dat de mannen daar met andere omstandigheden dan in Holland te maken zouden krijgen, kwam niet bij het kader op.
De matrozen zagen wèldat hun passagiers totaal niet waren voorbereid op de hitte, de slangen, de ziekten en wat al niet meer, dat hen te wachten stond. Zij probeerden zo goed en zo kwaad als het ging de nieuwbakken verdedigers van Neerlands koloniën enigszins voor te bereiden door middel van lessen over de tropen. Later hebben zij daar een kort, handzaam boekje over samengesteld.
Het was een plezier aan boord… als het goed weer was. Maar bij de Golf van Biskajekregen zij te maken met heuse storm. Overal kots. Het ruim moest iedere ochtend schoongespoten worden en daarna gepoetst omdat de Compagnies Commandanten de wind eronder wilden houden en iedere dag om tien uur inspectie hielden met witte handschoentjes aan.
Het was al geen pretje om sergeant te zijn in het leger, je werd uitgekotst door de mannen en getrapt door de officieren… voor sergeant van Geffen was er helemaal niets leuks aan. Op een of andere manier bezat hij niet de sluwheid of noem het ‘drukkersmentaliteit’ om zich onzichtbaar te maken als er vervelende klussen werden uitgedeeld. Hij was steeds de klos omdat hij niet op tijd wegdook.
Onderweg bleek een groot tekort aan officieren en zodoende werd sergeant de Wit, een van de oudere sergeants, bevorderd tot tijdelijk eerste luitenant en benoemd tot zijn CC. Dick zag de bui al hangen, want hij en de Wit warenbepaald geen vrienden. En nauwelijks had de nieuwbakken luitenant zijn sterren opgeschroefd of hij wist de sergeant van Geffen te vinden.
De luitenant de Wit was een fanatiek sportman en vond dat zijn mannen fit moesten blijven zodat zij in Indië hun taken goed konden uitvoeren. De oorsprong van de vete tussen hem en Dick lag vooral in dat gegeven… Dick was in de verste verte geen sportman, maar moest in de ogen van zijn nieuwe CC wel fitter zijn dan de mannen waar hij leiding aan moest geven. Hij vond de oplossing door sergeant van Geffen voortaan sportlessen te laten geven.
Zodoende was Dick iedere dag na het ochtendappèl te bewonderen op een verhoging waar hij allerlei gymnastische oefeningen voordeed die de rest moest nadoen. Na deze dagelijkse martelingen verzamelde hij zijn mannen op een rustig plekje en met behulp van de morsesleutel die hij bij de marconist van het schip had geritseld gaf hij ze les in zaken die hij echt belangrijk vond, hij leerde ze morse… en vieze liedjes, of was het omgekeerd… zij leerden hem die liedjes.
In ieder geval was het sergeant Dick van Geffen die, toen hij door kreeg dat de boot die ze bij Port Said tegenkwamen vol Duitse krijgsgevangenen zat, in het Duits een lied inzette dat uit volle borst door het hele Bataljon werd meegezongen;
‘SCHADE DEUTSCHLAND, ALLES IST VORBEI… ALLES IST VORBEI… ALLES IST VORBEI. SCHADE DEUTSCHLAND…’ undsoweiterundsoweiter. Tot het schip reeds lang uit zicht was.
Het werd warmer en warmer en vaak was hun kleding al doorweekt na de ochtendgymnastiek van sergeant van Geffen. Het wassen van die stinkende plunje was niet te doen, zeg maar, water naar de zee dragen. Dat bracht één van de mannen op een briljant idee om zijn kleren te wassen; hij regelde een lang stuk touw, bond zijn plunje eraan en liet de zaak buitenboord in het zeewater van de Indische oceaan zakken. Het touw brak en hij was duur uit, rekening man.
Op enig moment werd het kader in paniek opgetrommeld vanwege ruzie in het ruim; er was een gevecht uitgebroken tussen 4-11 en 4-9. Op hoge poten renden de officieren naar beneden om de zaak te sussen. Zij werden met waterstralen ontvangen en waren even later in een enorm watergevecht gewikkeld met het vijandige bataljon. Alles was zeik en zeiknat, maar dat was een voordeel in de tropen, het gaf niet en het was een groot feest.
Helaas kwam ook aan dit feest een eind toen de Oldenbarnevelt de haven Tandjong Priok bereikte en de mannen onder de opwekkende deunen van een muziekkorps van boord gingen. Zij werden onthaald met een flesje warm bier en wisten gelijk waar ze aan toe waren. In drietonners ging het naar Batavia waar ze werden gelegerd in een internaat van de Jan Pieterzoon Coen stichting aan de Berenlaan. De Yanks hadden nog wat oude veldbedden achtergelaten, zodat de mannen niet op de grond hoefden te slapen.
De lessen van de matrozen bleken niet voor niets toen Dick zag dat in water werd voorzien door dat uit het naastgelegen kanaal te pompen. Het was een vieze stroom waar iedereen zijn behoefte in deed èn de was werd gedaan. Het water werd naar een groot bassin geleid en daar met tabletten gezuiverd. Iedereen was van de noodzaak doordrongen dat dat water altijd heel goed gekookt moest worden en ondanks dat waren de mannen regelmatig aan de schijterij.t
Na een paar dagen bleek dat er heel veel dappere soldaten waren gestuurd om de vijand te bestrijden, maar dat aan materieel en logistiek niet of nauwelijks was gedacht. Zo was er na aankomst van de nieuwe versterkingen een groot tekort aan koks. Deze werden toen uit de gewone soldaten geworven, zodat Jan en alleman het eten stond te bereiden, wat in hetbegin ook heel goed te merken was. Ze deden ongetwijfeld hun best, maar vooral de aardappelbollen van Australischemeel waren net kleffe kluiten, alleen geschikt om tegen te plafond te gooien. Een ludieke hobby, waar een Kapitein snel een eind aan maakte door de mannen te wijzen op het enorme verschil tussen hun voedsel en dat van de mensen buiten het legeringsgebouw… daar gingen ze dood van de honger en zouden dolblij zijn met die kleffe aardappelbollen. Het hielp en de klachten behoorden tot het verleden. Over het eten wel te verstaan… over al het andere bleef reden genoeg om te klagen en te kankeren.
Er waren nu in kwantitatieve zin voldoende koks, de groepen waar deze nieuwbakken voedselbereiders vandaan kwamen zaten met de gebakken peren en misten chauffeurs, schutters, mineurs, sappeurs, infanteristen, cavaleristen en in geval van Dick van Geffen, lijnenleggers.
De eerste dagen was dat geen probleem, want er was ook geen lijn om te leggen, er was eerlijk gezegd helemaal geen materieel dat het verbindingspeloton nodig had om zijn werk te doen. Dat was in de militaire mist verdwenen.
Tot Dick er na noest speurwerk achter kwam dat zijn spullen terecht waren gekomen bij het bevriende 4-9RI en door hen was opgeslagen in Priok. Hij confisqueerde een truck en vertrouwend op zijn bluf toog hij naar de haven en de desbetreffende loods waar zijn spullen lagen. Het lukte, hij kreeg alles mee plus een aantal telefoons uit tanks waar de batterijen van waren leeggelopen. De hoop om die ergens opgeladen te krijgen bleek ijdel, maar ze waren wel geschikt om de opleiding voort te zetten en dat deed hij dan ook fanatiek. Gelukkig hadden ze wel de beschikking over tientallen kilometers telefoonkabel en een paar centrales.
Nog steeds was de echte oorlog voor hen niet uitgebroken, want Dick werd met zijn verbindingspeloton een onderdeel van het bewakingsbataljon voor de haven, het paleis en het spoorwegstation. Toch een aanzienlijk gebied waar voor de sergeant Verbindingen een belangrijke rol was weggelegd. Die voornamelijk bestond uit het uitzoeken waarom de telefoonverbinding tussen A en B was verbroken. De hele lijn moest worden nagereden of gelopen en bijna altijd was de oorzaak diefstal van de handige koperen met staaldraadjes versterkte lijnen gepakt in zwart plastiek. Het werk bestond hoofdzakelijk in vervangen van de ontbrekende lijn en glimlachend zagen ze overal in de stad diezelfde kabel hangen, maar dan als waslijn.
Omdat er zo veel gereden moest worden vond Dick het verstandig dat hij ook zelf een voertuig kon besturen en zo gezegd zo gedaan, zijn chauffeur leerde hem autorijden, althans, hoe je een auto moest verplaatsen in zijn eerste versnelling. Het verbindingspeloton werd gebruikt als ‘manusje van alles’ en zo kwam Dick ook in aanraking met de Japanse gevangenen die nog steeds door de Nederlanders werden vastgehouden. Hij mocht ze bewaken wanneer ze werden ingezet bij het uitladen van schepen. Het viel hem op dat zij bij het inladen werden weggehouden en daar kon hij alles bij bedenken.
Als hij naar die koppen keek was hij dolblij dat zij in Nederland slechts te maken hadden met Moffen. Wat moeten de mensen hier hebben afgezien onder dat wrede volk, en daar had hij gelijk in.
Toen sergeant Van Geffen dacht dat het oorlogje spelen wel meeviel hier in en rond Batavia, werd hij keihard met die oorlog geconfronteerd; op een nacht dat hij geen dienst had waren extremisten erin geslaagd een olieopslagplaats vlak bij de haven in brand te steken. Er werd alarm geslagen en omdat de telefoonverbindingen met de haven waren uitgevallen moest ook zijn peloton er op uit. Bij die gelegenheid zag hij de eerste doden, althans dat wat van de mannen over was, en zag dat er toch echt een oorlog aan de gang was. Criminelen hadden springstoffen geplaatst en die van een afstandje, met behulp van zijn gestolen telefoonkabel, tot ontploffing gebracht, net op het moment dat het wachtdetachement langs kwam. De soldaten van het 4-11 Regiment Infanterie leken in slaap gesukkeld… nu waren ze klaarwakker!
De oorlog.
Dat was maar goed ook, want de aanslagen namen toe. Steeds vaker werd de demarcatielijn ten westen van Batavia bij Tangerang overschreden. De gebiedscommandant aan Nederlandse zijde zocht contact met zijn TRI-collega om hem te wijzen op het bestand en dat hij dat niet keer op keer ongestraft kon schenden. Hieruit bleek dat de TRI-officier zelf ook in zijn maag zat met de rampokbendes die al die terroristische aanslagen pleegden. Ook in zijn gebied had de bevolking last van deze criminelen die onder de vlag van vrijheidsstrijders de meest ernstigste misdaden begingen. De beide commandanten besloten gezamenlijk op te trekken tegen deze criminaliteit en elkaar op de hoogte te houden van de vorderingen.
De volgende dag kreeg de jonge Sergeant Dick van Geffen een moeilijke en verantwoordelijke opdracht; hij moest met zijn groep een telefoonlijn leggen van het hoofdkantoor van de Brigade naar de Commandopost van de TRI. Dat wil zeggen… het deel van de lijn op eigen gebied. Op de grens zou hij de verbindingsploeg van de vijand ontmoeten en moesten zij de draden aan elkaar knopen. Zijn CC vroeg hem meerdere malen of hij deze opdracht wel aan kon, hij was tenslotte nog maar twee maanden in dit voor hem volstrekt vreemde land. Deze sergeant was er de man niet naar om snel toe te geven dat iets inderdaad een schepje te veel was en bevestigde bij iedere gelegenheid dat hij en zijn mannen deze klus wel aan konden.
Hij besefte terdege dat hij vele kilometers moest overbruggen door allerlei terrein, maar kende ook de kwaliteiten van zijn lijnenleggers. Dat waren zoals alle lijnenleggers in alle legers atypische militairen. Van exercitie en schone schijn moesten zij niets hebben. Voorschriften en regels golden alleen als het nuttige waren. Schoenen poetsen? Ja, als het nodig was. De lijngroepen waren voor commandanten die van strakke uniformen, geschoren kinnen en goede manieren hielden zonder uitzondering een gruwel. Deze mannen hadden zo hun eigen manieren en gewoonten. Ze waren éénkennig als de pest… alleen hún sergeant kreeg iets van hen gedaan. Aan alle andere strepen en sterren hadden zij gevoeglijk maling. Het waren ook de mannen die het slechts geschikt waren voor kazernediensten en het vaakst op rapport CC stonden omdat ze dit of dat niet hadden gedaan. Als zij iets onzin vonden, dan deden zij het niet. Gingen liever achter de wacht dan zinloze opdrachten uitvoeren.
Maar… zodra deze rare kerels een opdracht kregen op hun vakgebied, dan waren het op slag onovertroffen harde en loyale werkers. Dag en nacht ploeterden ze door om de verbinding tot stand te brengen en te houden! Dát was hun passie! Dáár waren zij voor op de wereld. In weer en wind met ratelende katrollen telefoonlijn door het veld sjokken. Overspanningen maken die onzichtbaar waren voor de vijand. Of over grote afstand de lijnen ingraven om ze op die manier te beschermen tegen ontdekking of beschadiging. Een perfecte lijnwerkerslus leggen. Daar kon je hen voor uit bed halen. Zulke kerels had Dick van Geffen tot zijn beschikking en hij had ze van A tot Z helemaal zelf opgeleid. Daarom twijfelde hij niet aan de haalbaarheid van de opdracht. Wel vroeg de slimme sergeant om beveiliging van een peloton Infanterie. Het gebied waar ze de lijn doorheen moestenwemelde van de peloppers en hij kon geen twee dingen tegelijk doen. Nadat Dick alle benodigde materialen bij elkaar had verzameld en in de voertuigen had geladen maakte hij kennis met sergeant Hatumenavan het KNIL, die hen met zijn peloton zouden beveiligen. Een kleine Ambonese Sergeant der Eerste Klasse waarmee hij vanaf het eerste begin een klik had. Sergeant Hatumena had aan de Birma-Siam spoorweg gewerkt en was pelotonscommandant geworden nadat zijn luitenant bij een actie op Sumatra was gesneuveld. De compagnie waar hij toe behoorde was twee weken geleden afgelost en na een paar dagen passagieren in Batavia hadden ze deze opdracht gekregen.
De Knillers zorgden er zeer bekwaam voor dat de lijnploeg van Dick veilig zijn werk kon doen. Ze lieten daarbij zien dat ook zij het werk niet schuwden en hielpen waar nodig. Vooral bij hoge overspanningen waren hun klimkunsten heel welkom. Dick leerde deze mannen kennen en waarderen. Hij hoorde van hen hoe zij hadden geleden onder de Japanse bezetting en bij terugkomst hun land in grote chaos aantroffen. Dat het hun eigen land was, dat werd hem steeds duidelijker. De sergeant van Geffen en zijn Hollandse kerels zagen uiterlijk geen verschil tussen de Indo’s en Ambonezen die hen beschermden en de mensen waar zij tégen werden beschermd.
Er zat ook geen verschil tussen, behalve het uniform en dat de geüniformeerden van een ander eiland uit de archipel kwamen of van gemengd bloed waren omdat of de vader of de moeder Europees was. Zij werden Indo’s genoemd en voelden zich net zoveel kind van het land als hun vijanden. Dick hoorde van hen hoe zij zich zorgen maakten over hun vrouwen, kinderen, moeders die in vele gevallen niet teruggevonden waren. De grote onzekerheid waar deze mannen in verkeerden moest een kwelling zijn. Hij kreeg destemeer bewondering voor de kwaliteit waarmee zij hun werk deden, ondanks dat hun gedachten elders waren.
Na een paar dagen hard werk kwamen ze op het opgegeven ontmoetingspunt in de buurt van een kampong op de demarcatielijn aan. Dick zette zijn lijnauto pontificaal op de juiste coördinaten neer, bond een rood-wit-blauwe vlag aan de antenne en begon op zijn gemak te snierkelen.
Het peloton van Hatumena lag in rondombeveiliging om hen heen. Dick en zijn collega beseften dat er geen wachtwoord was afgesproken, maar zagen daar geen onoverkomelijk probleem in… zoveel lijnploegen zouden er niet aan het werk zijn hier in de rimboe. Dick zette de draagbare transistorradio aan en liet de heerlijke dampen van gebakken uien, sambal en varkensvlees vergezeld gaan van opzwepende jazzmuziek. Zo wisten die van de andere kant hem wel te vinden.
En dat was ook zo. Nauwelijks een uur later zagen ze de vijand naderen… precies eenzelfde ééntonner als de zijne kwam langzaam zijn kant op… een rood-witte vlag aan de huif maakte duidelijk dat het TRI-soldaten waren. Daar kwamen ze bij de wachtpost die sergeant Hatumena had uitgezet, die zwaaide dat het goed volk was en even later volgde de kennismaking tussen de twee verbindingsploegen.
De baas van de TRI-groep was een grote kerel in KNIL-uniform met een ouderwetse tropenhelm op het hoofd. Hij droeg de sterren van eerste luitenant en was voor de oorlog sergeant bij het KNIL. Hij sprak Hatumenaals oudste in rang in Maleis aan en toen die naar Dick wees als de man waar hij zaken mee moest doen, vervolgde hij in vlekkeloos Nederlands en stelde zich voor als luitenant Saleh Zomer.
De jonge sergeant Dick van Geffen had in zijn korte militaire loopbaan al behoorlijk wat meegemaakt, maar hier was hij niet op voorbereid. Hij legde zijn bakspatel neer en salueerde zo model als hij dat kon naar de luitenant, die de groet beantwoordde. Samen overlegden ze over de plaats van de eenvoudige centrale waar de lijnen aan elkaar zouden worden geknoopt en vertelden hun mannen wat te doen.
Die gingen gebroederlijk aan de slag om de laatste etappe af te werken en van enige vijandschap was totaal niets te bespeuren. Integendeel! Deze mannen verstonden elkaar, ze behoorden tot twee afzonderlijke legers die tegen over elkaar stonden, maar zo beleefden de lijnwerkers het niet. Het waren vakbroeders! Ook aan de andere kant zouden de lijnboeren wel met de nek worden aangekeken door de zogenaamde elitesoldaten. Hier waren ze onder elkaar. Nadat de verbinding tot stand was gebracht, uit ten treure was getest en de centrale professioneel was afgewerkt en vrij van weersinvloeden zijn werk voor jaren kon doen, zouden de troepen weer ieder huns weegs moeten gaan.
Maar aan beide kanten was twijfel, ze hadden helemaal geen zin om terug te gaan. Dit waren vrienden! Donder op met je vijandbeeld! Deze mannen spraken dezelfde taal. Dick van Geffen zag totaal geen verschil in wie er nou van de TNI was en wie bij het KNIL hoorde.
Luitenant Zomer gaf opdracht om het kookstelletje uit de auto te halen en de wadjan op het vuur te zetten. Voordat ze weer de wapenen tegen elkaar opnamen zouden ze eerst samen eten.
En eindelijk, langer konden ze het niet rekken, maakte de luitenant aanstalten om op te breken. Maar eerst vroeg hij of iemand van het KNIL-peloton een foto wilde maken van de twee vijandelijke lijnploegen broederlijk bij elkaar. Daar stonden ze, de grote Indo-luitenant van de TRI tussen zijn mensen en die van de vijand. In niets waren ze van elkaar te onderscheiden, ja, die Hollandse gezichten, dat waren KL-ers. Maar de anderen? Het donkerste gezicht was van sergeant Hatumena, maar die was niet van de TRI maar van het KNIL.
Terug in Tandjong Priok konden de mannen maar half geloven wat ze hadden meegemaakt. En diegenen aan wie ze hun avontuur vertelden hielpen daar niet aan mee, niemand geloofde het. Tot Dick met de veldpost een enveloppe kreeg… van ‘ELNT S. Zomer, TRI’ met daarin een afdruk van de foto waar beide lijnploegen broederlijk door elkaar stonden. Toen kon hij met de foto in de hand bewijzen dat het echt zo was gebeurd.
Eenbijkomend effect van hun ontmoeting was, dat het een aanslag pleegde op hun motivatie, zij konden niet geloven dat de mannen die zij waren tegengekomen tot al die gruweldaden in staat waren waar zij over hoorden èn die ze zelf in de kranten lazen. Zo’n luitenant Zomer, een keurige Indische jongen, die zou nooit van zijn leven huizen van Chinezen in brand steken, vrouwen verkrachten en kinderen vermoorden. Bestaat niet! De mannen hadden ernstig het gevoel dat zij werden belazerd door hun leiding èn de media. Maar dat geschreeuw over de radio dan? Van die Sukarno en BungTomo? Dat kon toch onmogelijk nagespeeld zijn. Ook al die vernielingen die ze onderweg tegenkwamen en al die vijandige leuzen op de muren. De verwarring was groot en ze kwamen steeds meer tot de overtuiging dat het Indonesische leger bestond uit nette kerels die oprecht vochten voor hun vrijheid, en dat al die misdaden werden gepleegd door criminelen die de situatie gebruikten om er zelf beter van te worden.
In ieder geval brak voor hen een rustige tijd aan, als onderdeel van het Bataljon 4-11RI,met zijn taak de haven te bewaken en te controleren op smokkel en diefstal. Hier was voor het verbindingspeloton niet veel te doen. De compagnieën lagen dicht bij elkaar dus wat lijnen leggen en onderhouden, een centrale inrichten en bemannen, hadden zij een makkie. Zij hadden het zo rustig dat de jongens bij een scheepvaartmaatschappij een sloep versierden, een zeil van een drietonner kaapten en met een bamboepaal een zeilbootje fabriceerden waarmee in de haven werd gezeild.
Maar oorlog is een kwestie van hollen of stilstaan, al naar gelang nodig was om de vijand te verslaan, en op maandag 21 juli 1947 was de tijd van stilstaan afgelopen. Dick had ondertussen mensen leren kennen waar hij de zondagen, als hij geen dienst had, op bezoek ging. Zo ook op zondag 20 juli. Om zes uur ging hij via een gesprekje met de wachtcommandant, op de duim naar het centrum van Batavia. In de stad viel hem op dat de MP in het ‘groen’ was, maar besteedde er verder geen aandacht aan, en na een heerlijke vrije dag kwam hij ’s avonds om een uur of acht weer binnen.
Tot zijn stomme verbazing liep ook hier iedereen in het groen en hij moest zich melden bij de bataljonscommandant. Wat was er aan de hand? De eerste Politionele actie was begonnen en vanaf vanmorgen 10 uur was het bataljon geconsigneerd. Maar toen was hij al uren weg en dankzijhet gesprekje van die ochtend met de wachtcommandant bleven de sergeantsstrepen op zijn schouders.
Zijn peloton was echter al vertrokken, opgedeeld over de compagnieënzaten zij in het veld en de verbindingen werden verzorgd met radio’s. Dick maakte zich zorgen, want 4-11 RI was plotseling ingezet als normaal infanteriebataljon, terwijl zij tot nu toe ‘slechts’ beveiligingswerk deden en totaal niet waren voorbereid of geoefend voor het ruwe infanteriewerk.
Zo goed hij kon deed hij toch zijn werk en had in de barak een radiokamer ingericht van waaruit hij de hele nacht de verbindingen verzorgde tussen de Bataljonscommandant en zijn compagnieën… zelfs een boze WZZ-officier, die midden in de nacht brullend binnen kwam rennen omdat hij van de herrie niet kon slapen,bracht hem niet van de wijs.
Na de eerste lakmoesproef vond de legerleiding het bataljon bekwaam voor het echte werk en kreegde opdracht om het nieuw veroverde terrein ten zuiden en westen van Batavia tot de demarcatielijn in Bantam te beveiligen.
Met één bataljon een gebied groter dan Noord-Brabant! De commandopost kwam in de buurt van Tangerang en de compagniënwerden verspreid over het hele gebied met versterkte posten te Serpong, Tjoeroeg, Djatake, Tjikoepa en het verst gelegen was Kampong Sawa, honderd kilometer van de commandopost verwijderd. Door patrouillegang en gerichte acties moest het gebied worden gezuiverd van extremisten. Vanwege de grote onderlinge afstanden was een goed functionerend verbindingspeloton van levensbelang en daarin onderscheidden de mannen van sergeant van Geffen zich.
De verbindingen liepen via radio en telefoon, er werd veel van hen gevraagd en de inspanningen van Dick, die al aan boord naar Indië begon met zijn morse lessen, wierpen nu hun vruchten af want zijn jongens konden met de seinsleutel omgaan als de beste. Heel vaak werden de telefoonlijnen gesaboteerd, waardoor zij er op uit moesten om te repareren.
Niet alleen op dit vlak was de daadkracht van de sergeant Verbindingen gevraagd, toen er een keer een varken gevangen was en moest worden afgeschoten durfde niemand dat, dus moest Dick het doen. Hij trok zijn pistool en schoot het varken door het hoofd. Hieruit bleek wel hoe groen de mannen van het Bataljon eigenlijk waren… en hun stoere sergeant zelf natuurlijk ook; bij het onderhouden van datzelfde pistool voerde hij overmoedig de veiligheidsmaatregelen half uit.
‘KNAL!’Een hoop consternatie in het kamp… daar lag hun sergeant op de grond te kermen… hij had zichzelf door zijn been geschoten en kwam terecht in het hospitaal van Batavia met al die mooie, lieve, bruine verpleegstertjes.
Helaas voor hem werd hij na een week weer teruggebracht naar de plek waar hij nodig was, op de commandopost. Het werk bleef toenemen, het materiaal waar zij mee moesten werken was al niet veel soeps, de tropische weersinvloeden maakten het er niet beter op. De vijand werkte ook niet mee en de beschietingen werden heviger. Op de buitenposten vielen de eerste doden en gewonden.
Het was echt oorlog geworden, een vreemde oorlog, geen grootscheepse veldslagen tegen een vijand die je zag, maar een gekmakende oorlog tegen een onzichtbare vijand. Uit het niets werden ze beschoten door sluipschutters en als de infanteristen dan op de plek waren waar het vuur vandaan kwam, vonden ze een paar lege hulzen, de peloppers waren meestal gevlogen.
De KNIL-mannen waren in staat zo’n pelopper uit de boom te schieten of gevangen te nemen, maar onze Hollandse soldaten waren als eenden op een eendenjacht. Zij waren niet in deze rimboe geboren en doordat de man voor hen in elkaar zakte met een gat in zijn hoofd, wisten ze dat ze werden opgewacht door zo’n sniper.
Het was een oneerlijke strijd waar zij door hun politieke bazen in waren gestuurd… een vreselijke tijd met soms wat lichtpuntjes. Zo kwam er op eerste kerstdag een vrachtwagen van de NIWApost en kerstpakketten brengen. Voor Dick zat er ook een pak bij. Een mooie doos en duidelijk ingepakt met de beste bedoelingen door familieleden die geen idee hadden van de tropen. Sigaretten, drop, pepermunt, alles bij elkaar, lekker, lekker, ware het niet dat de drop was veranderd inéén dikke, zwarte klont en de sigaretten doorweekt met pepermunt. Het mocht de pret niet drukken en zorgde toch voor een opkikker.
In april 1948 kreeg het Bataljon van Dick opdracht om in Midden-Java in de omgeving van Poerwokerto stellingen over te nemen van twee andere bataljons en werden manschappen en materieel per trein naar hun nieuwe operatiegebied vervoerd. Gedurende de twee dagen dat de reis duurde konden Dick en zijn collega’s zich niet onttrekken aan de indruk dat de machinist behoorde tot de vijandelijke TNI, en hen buiten gevecht probeerde te stellen met dat wat hem ter beschikking stond; zijn stoomlocomotief! Het ding werd gestookt met hout en zette de rest van de trein in een verstikkende wolk, de mannen raakten onder het roet en de brandende vonken.
Het was een ‘warming up’ voor wat komen ging, althans, als ze de geruchten mochten geloven. De Nederlands-Indische regering was alle schendingen van het bestand en de misdaden meer dan zat en zou tot de aanval over gaan.
Na de treinreis overleefd te hebben was Dick met zijn mannen bezig hun voertuigen van de platte wagons te rijden, toen hij werd aangesproken door de S1 van het Bataljon, de kapitein personeelszaken.
Er waren in Nederland inzamelacties gehouden onder de burgers, ten behoeve van het welzijn van de mannen in Nederlands-Indië. Van de opbrengst waren er zogenaamde kantinewagens gekocht om de soldaten hun versnaperingen te brengen. De Victor Brigade, waar zij nu bij waren ingedeeld, had ook zo’n auto ontvangen, maar had niemand om hem te bemannen. Zij zochten een flinke, zelfstandige en handige onderofficier om deze kantinediensten te verzorgen. De kapitein dacht onmiddellijk aan de sergeant van Geffen, hij voldeed aan het profiel en het boterde niet echt tussen de luitenant die ze commandant van het Verbindingspeloton hadden gemaakt en zijn vrijgevochten sergeant, die dit werk vanaf het begin had gedaan en nu een stapje terug zou moeten doen. De academisch gevormde luitenant had het verkloot als betaalmeester en mocht het opnieuw proberen als pc.
Of sergeant Van Geffen wat voelde voor een baan bij het NIWA?
Die avond zocht Dick de kapitein op en vertelde, dat hij na overleg met de mannen, waar hij slechts met de grootste moeite afscheid van kon nemen, had besloten op het aanbod in te gaan. Na een emotioneel afscheid van zijn jongens meldde hij zich bij zijn nieuwe baas in Poerwokerto. Die vroeg als eerste of hij een rijbewijs had… nee, maar hij kon wel rijden, en dat was genoeg.
‘Daar staat jouw wagen, morgen rijden’, was het antwoord. Een grote drietonner kantinewagen! De volgende dag reed hij in de eerste versnelling Poerwokerto uit en begon pas te schakelen toen hij uit het zicht was. Er zat een goede versnellingsbak onder en toen hij ’s avonds terugkwam van driehonderd kilometer door de bergen, kon hij rijden.
Er stond ook een soldaat op hem te wachten.
‘De kapitein zei dat U wel een goede chauffeur kon gebruiken’, zei de kleine gespierde KL-soldaat.
2. Nederlands personeel in opleiding in Camp Darley 1945 (Bron NIMH Beeldbank) 3. Vertrek van het troepenschip de Johan van Oldebarnevelt naar Nederlands-Indië. De militairen aan boord worden uitgeleide gedaan door een militair muziekkorps. Amsterdam 1948 (Bron NIMH Beeldbank) 4. Verblijf aan boord. Neptunusviering aan boord tijdens de reis naar Indië. 1946 (Bron NIMH Beeldbank) 6. Verbindingen in Nederlands-Indië. Het onderhouden van radiocontact tijdens een beveiligingsactie. 1946 (Bron NIMH Beelbank) 7. De kampcommandant van een kampement van een compagnie van 4-RS tweede-luitenant G.H. Voermans aan de telefoon. 1948 (Bron NIMH Beeldbank) 8. Twee soldaten bij de demarcatielijn ten westen van Semarang bij kampong Mangkong-Watan. 1947 (Bron NIMH Beeldbank) 9. Groep KNIL militairen 1947 (Bron NIMH Beeldbank) 10. Een afdeling van de Republikeinse TRI (TNI) 1946 (Bron NIMH Beeldbank) 11. Vijandelijke TRI en KL-verbindingsgroepen broederlijk bij elkaar (foto uit prive collectie auteur)t 13. Door middel van radio wordt ondersteuningsvuur aangevraagd. 1949 (Bron NIMH Beeldbank) 14. Vijf stukken 25-ponder veldgeschut staan dicht opeen. Het voorste stuk heeft de schietbuis in de achterste stand 1948 (Bron NIMH Beeldbank)