post-1_image0.jpg

‘Duitsche krijgsgevangenen te Amsterdam!’

Op 10 augustus 1914 marcheerde een dertigtal Duitse krijgsgevangenen door het centrum van Amsterdam. Vanaf het Militair Logement aan de Lauriergracht 116 bereikten ze via de Spuistraat het Centraal Station, waar ze op de trein naar Alkmaar werden gezet; daar wachtte hen internering. Het katholieke dagblad De Tijd deed van deze door vele Amsterdammers nieuwsgierig gadegeslagen gebeurtenis verslag en eindigde met de uitroep van verbazing die in de titel is weergegeven. De oorlog was net een week oud, nu was ze zichtbaar in de hoofdstad. Sinds 4 augustus hadden de kranten al bol gestaan van verslagen van gevechtshandelingen en vooral van het gruwelijk lot dat de Belgische bevolking rondom Luik trof. Vanaf die eerste oorlogsdag waren burgervluchtelingen en militairen in Zuid-Limburg de Nederlandse grens overgekomen. Maastricht was in korte tijd een stad van opvang van enkele honderden vluchtelingen, deserteurs, gewonde en verdwaalde militairen van Duitse en Belgische nationaliteit geworden. Zo bereikte de wereldoorlog Nederland.

2. Oefening van de rijdende artillerie met het geschut 7 veld tijdens de mobilisatie 1914 (Bron beeldbank NIMH)

Internering

De Tijd sprak over krijgsgevangenen, maar dat waren het formeel niet. De Duitsers die door Amsterdam marcheerden waren geïnterneerd, en in die hoedanigheid, op grond van internationaal rechtelijke verdragen in handen van de Nederlandse krijgsmacht. Het Nederlandse leger was op 1 augustus gemobiliseerd en beschermde de neutraliteit, die het land buiten de oorlog moest houden.

3. Bij Breskens geïnterneerde Engelse De Havilland DH-9 (Bron beeldbank NIMH)

Wat neutraliteit inhield was sinds de Tweede Haagse Vredesconferentie van 1907 steviger in het internationaal recht gecodificeerd. Dit bepaalde dat vreemde militairen die de grens van een neutraal land overschreden, dienden te worden ontwapend en voor de duur van de oorlog moesten worden geïnterneerd, zo ver van het strijdtoneel als mogelijk in fortificaties of voor dit doel bestemde locaties. Meer in detail bepaalde die overeenkomst ook dat de neutrale staat kon beslissen of geïnterneerde officieren vrijheid van beweging kon worden gegund als zij hun erewoord gaven het neutrale grondgebied niet te verlaten. Bovendien bepaalde het Haagse recht dat de kosten voor levensonderhoud op conto van de betreffende oorlogvoerende partij kwamen. Drie groepen vielen niet onder de interneringsplicht: ten eerste de uit oorlogvoerende landen gevluchte militairen, ten tweede ontsnapte krijgsgevangenen en ten derde medisch personeel. Zij waren op neutraal grondgebied vrij. Alle anderen wachtte internering.

Internering was dus een militair probleem en het waren de militaire autoriteiten die op basis van deze uitgangspunten de uitvoering voor hun rekening namen. Als uitvloeisel van de neutraliteit moesten zij voorkomen dat geïnterneerden op een of andere manier weer aan de strijd konden gaan deelnemen. Daarom waren bewaakte locaties of kampementen noodzakelijk, maar dat waren geen gevangenissen, geïnterneerden genoten een mate van bewegingsvrijheid. Registratie kwam in handen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag. Op 8 augustus bepaalde de minister van Oorlog in een eerste nadere uitwerking dat internering gold voor militaire eenheden, militaire transporten van oorlogsmaterieel en voor zich niet in georganiseerd verband bevindende militairen. Ook de wapens, voer- en vaartuigen, paarden en honden die de militairen bij zich hadden, kwamen voor internering in aanmerking. De volgende dag kwam het ministerie van Oorlog met een verdere uitwerking van de interneringsbepalingen onder meer betreffende de doorbetaling van soldij en de vaststelling dat Nederlandse militaire bepalingen op hen van toepassing waren. Kort nadien, op 17 augustus, kregen de troepen aan de grens verdere detailinstructies. Zij dienden vreemde troepen die nabij de grens kwamen te waarschuwen tot welke gevolgen schending van de neutrale grens kon leiden. Had de grensovergang per vergissing plaatsgevonden, dan moesten de vreemde troepen daarvan op de hoogte gesteld worden en gesommeerd worden het Nederlandse grondgebied te verlaten. Als zij daar niet aan voldeden, zouden ontwapening en internering volgen.

Internering bracht de oorlog op een heel bijzondere wijze onder de aandacht van de Hollandse bevolking. Bijzonder, omdat geïnterneerden een zichtbaar en veel besproken fenomeen waren, hoewel in de westelijke provincies hun aantal gering was. 95% van de in Nederland gedurende de jaren 1914-1918 geïnterneerde militairen verbleef in de noordelijke en oostelijke provincies en dat maakt de kleine groep binnen de Vesting Holland opmerkelijk. Waarom koos de legerleiding voor internering in het westen en in hoeverre waren deze groepen speciaal?

4. Belgische militairen in interneringskamp Gaasterlan 1914

Alkmaar heeft de primeur

Vanaf de allereerste oorlogsdag, toen de oorlog zo nabij de Limburgse grens woedde, kregen de Nederlandse militaire autoriteiten met vreemde militairen te maken, die individueel of in kleine verbanden de grens overkwamen, zonder gevechtshandelingen. Op 7 augustus kon de Leeuwarder Courant dan ook al melden dat Alkmaar als ‘interneeringsdepôt’ was aangewezen. Twee dagen later vertrokken de eerder genoemde Duitse uhlanen vanuit Maastricht via Arnhem en Amsterdam naar de kaasstad waar grote gebouwen zoals het Rijksopvoedingsgesticht, de Cadettenschool en de Rijks hbs snel in gereedheid waren gebracht. Meteen volgde een transport van Belgische lansiers, die op veilige afstand van hun tegenstanders werden gehuisvest.

6. Interneringskam aan de Hoofdstraat in Harderwijk

De komst van Duitsers en Belgen voltrok zich onder grote publieke belangstelling. Onder de Belgen bevond zich een officier, die meteen van de Nederlandse kolonel die belast was met de internering toestemming kreeg zich vrijelijk door Alkmaar te bewegen en te logeren waar hij wilde, zolang hij maar in de stad bleef. ‘Zoo zat [hij] heel kameraadschappelijk met den hem vergezellenden eerste-luitenant van het Nederlandsche leger in uniform in een der Alkmaarsche restaurants te lunchen en wandelde hij later onder veel bekijks door Alkmaar.’ Alle geïnterneerden kregen een briefkaart om hun familie van hun nieuwe verblijf op de hoogte te stellen. Geïnterneerden die tot medisch personeel van vreemde krijgsmachten behoorden, mochten op basis van internationale regelgeving terug naar huis.

Alkmaar had dus de eer het eerste Nederlandse interneringsdepot van de Eerste Wereldoorlog te herbergen, een keuze die was ingegeven door een combinatie van factoren: de verre verwijdering van het strijdtoneel, de beschikbaarheid van voldoende transportmogelijkheden en de beschikbaarheid van grote gebouwen. Op 11 augustus kwam het reglement voor het interneringsdepot gereed en Alkmaar zette hiermee de toon voor de komende jaren. In de eerste week waren 42 Belgen en 69 Duitsers onder dak gebracht.

Langdurige opvang in de stad was echter wenselijk noch voorzien, evenals de huisvesting van Belgische militairen in de nabijheid van Duitsers. Het ministerie van Oorlog nam op 18 augustus daarom het besluit voor de Belgen een tweede interneringsdepot in Gaasterland (zuidwest Friesland) te vestigen, waar de eersten begin september hun intrek konden nemen. De Alkmaarse internering sloot formeel op 24 augustus haar deuren.

7. Interneringskamp Oldebroek 7 oktober 1914

Duitsers in Bergen

Voor de Duitsers kwam er een kamp in Bergen. ‘Hun verschijning wekte in het dorp groote belangstelling, vooral toen zij zich buiten de tenten in groote dekens wikkelden om daarmede op het stroo te gaan slapen. Zij worden in het door prikkeldraad afgezette kamp door Hollandsche soldaten bewaakt.’ Aan het eind van de maand augustus zaten 60 geïnterneerde Duitsers in dit kamp, ‘in tenten voortreffelijk gehuisvest en uit een veldkeuken goed verzorgd.’ De Duitse gezant en zijn militair attaché bezochten het kamp en voorzagen hun landgenoten rijkelijk van sigaren. Twee dagen later, 29 augustus, kwam zelfs Philipp Scheidemann, de fractievoorzitter van de SDP in de Rijksdag, vanuit Berlijn zich persoonlijk op de hoogte laten stellen. Een oproep via de pers om de geïnterneerden van boeken en kranten te voorzien was zo succesvol, dat de commandant van Bergen medio november moest melden dat met 1000 boeken de bibliotheek inmiddels voldoende gevuld was en dat de geïnterneerden Duitse kranten rechtstreeks uit hun vaderland toegezonden kregen. Aan het eind van het jaar was het aantal geïnterneerden tot ongeveer honderd gestegen.

Instroom

Internering leek met de Haagse conventies van 1907 goed geregeld, maar de praktijk van de Eerste Wereldoorlog leerde al snel anders. De omvang en de duur van de internering gingen al snel het voorstellingsvermogen van voor de oorlog te boven. In oktober 1914 stroomde ruim 30.000 man, ongeveer een derde van de gehele Belgische krijgsmacht, Nederland binnen. Zij waren na de Duitse inname van Antwerpen in noordwaartse richting gevlucht, terwijl de hoofdmacht van de Belgische leger westelijk, naar de kust, trok om de strijd voort te zetten. Deze ‘invasie’ maakte internering plotsklaps tot een omvangrijk probleem. Nu moest snel grootschalige huisvesting gevonden worden en daarvoor viel de keus op militaire terreinen, gelegen aan spoorlijnen en ver van de Belgische grens, maar ook ver van de kust aangezien de belangrijkste ontsnappingsroute van de Belgen via Engeland liep. De westelijke provincies bleef aldus grootschalige internering bespaard, deze vond in Amersfoort, Zeist, Harderwijk en Oldebroek plaats en betrof bijna uitsluitend Belgische militairen.

De explosieve groei van het aantal geïnterneerden en het gebrek aan uitzicht op snelle beëindiging van de oorlog deden het Ministerie van Oorlog begin 1915 besluiten een speciale afdeling ‘Interneering’ in te richten binnen het Algemeen Hoofdkwartier. Gedurende de gehele oorlog was Marcus Onnen (1853-1918) hiervan de kundige leider. Hij kreeg met gecompliceerde problematiek te maken betreffende bewaking, ordehandhaving, voorkomen van leegloop en controle op de officieren die op erewoord vrij in Nederland mochten verblijven. In Bergen was deze problematiek vooralsnog kleinschalig, al waren er wel incidenten met de Nederlandse bewakers geweest en had een klein aantal officieren kans gezien uit Nederland te vluchten. Dat kon voor Nederland diplomatieke repercussies hebben. Immers, formeel betekende ontvluchting steun aan een van de strijdende partijen en was dus niet overeenkomstig een goede neutrale houding. De ontsnapping van twee Duitse officieren op 12 november nadat al op 2 november een Britse officier Engeland had weten te bereiken leidde tot nadere besluiten om de vrijheid op erewoord goed te regelen. De Nederlands regering maakte in december ontvluchting, nadat het erewoord was gegeven, strafbaar met gevangenschap. In Duitsland leidde de commotie over de ontsnapping tot de beslissing vrijheid op basis van erewoord niet langer toe te staan. Nederland moest dus ook de officieren gaan bewaken. Bij de Britten was de zaak wat complexer.

De geïnterneerde Britten behoorden tot de Royal Naval Division en hadden in oktober 1914 een korte, maar zeer in het oog springende rol gespeeld in de strijd om Antwerpen. In de verwarring na de Duitse inname van die stad, waren ze met 1500 man de Nederlandse grens overgestoken en aansluitend in Groningen en Leeuwarden gehuisvest, waar ze zich in veel steun en belangstelling van de lokale bevolking konden verheugen. Toen de ontsnappingen beroering wekten, volgde de Britse regering het Duitse voorbeeld de vrijheid op erewoord te verbieden, maar omdat de in Groningen geïnterneerde Britse officieren hiermee niet akkoord gingen en de Nederlandse autoriteiten niet bij machte waren gebleken hen goed te bewaken – er ontsnapten maar liefst 15 Britten uit Groningen – besloot de Nederlandse regering voor deze groep tot een drastische maatregel: verplaatsing en strengere bewaking.

8. Strengere bewaking van geinterneerden in kamp Amersfoort

Wierickerschans

De ontvluchtingsproblematiek was de aanleiding een tweede interneringsdepot binnen de vesting Holland in te richten. Hiervoor viel de keus op de Wierickerschans, een versterking uit de Oude Hollandse Waterlinie tussen Bodegraven en Woerden.

Op 14 januari 1915 werden bijna alle geïnterneerde Britse officieren, een kleine veertig man, uit Groningen naar deze verlaten plek overgebracht. De gracht werd van een extra prikkeldraadversperring voorzien, ’s nachts verlichtten lampen de omtrekken van het fort, maar een gevangenis mocht het formeel niet heten. De officieren hadden vrijheid van beweging, zolang ze zich maar op bepaalde tijden meldden. De pers smulde in elk geval van verhalen over de copieuze maaltijden die de officieren zich konden veroorloven, over dure sigaren en golf spelen op de binnenplaats! Klachten vanuit het Britse parlement dat de officieren in slechte hygiënische omstandigheden gehuisvest zouden zijn, werden door de Nederlandse Militair-Geneeskundige Dienst, na onderzoek, ongegrond verklaard. De Nederlandse autoriteiten begrepen wel dat er voor enige ontspanning gezorgd moest worden, en daarom kregen de officieren faciliteiten voor tennis, cricket, zwemmen, vissen, biljarten en lezen.

Ook Wierickerschans bleek niet immuun voor ontsnappingen. Het lukte bijvoorbeeld twee Franse vliegers, die eerder in Zeeland een noodlanding hadden moeten maken. Ze werden opgepakt en overgebracht naar het strafinterneringsdepot op Urk, dat begin 1915 was ingericht en tot mei 1917 bleef bestaan.

9. Wierickerschans, deel van de Vesting Holland

Rond de jaarwisseling veranderde de bezetting van Wierickerschans. De Britse regering herzag haar standpunt en herstelde de oude situatie van vrijheid op erewoord en de Britse officieren waren dus vrij te verblijven waar ze wensten. Hun plaats werd ingenomen door Duitse officieren uit Bergen. De Duitse regering herzag haar standpunt niet en Wierickerschans achtte de Nederlandse regering beter te bewaken dan Bergen. Onbedoeld kwam de Nederlandse regering zo tevens tegemoet aan Britse kritiek dat het comfortabele leven van de Duitsers in Bergen zo schril afstak bij dat van de Britten in Wierickerschans.

In januari 1916 werd een tiental Duitse officieren op Wierickerschans geplaatst. Na een periode van relatieve rust verslechterde de verhouding tussen de Duitsers en de Nederlandse bewakers in de loop van dat jaar meer en meer. Frustratie over mislukte ontsnappingspogingen en een lange, koude en oncomfortabele winterperiode leidden tot agressie en allerlei vormen van verzet en obstructie. Pas toen ook de Duitse regering haar standpunt over de vrijlating op erewoord herzag, veranderde de situatie. Nu kregen ook de Duitsers de vrijheid te gaan wonen waar ze wilden en sloot het interneringsdepot Wierickerschans op 15 mei 1917 zijn deuren.

Belgen in Den Haag

In de westelijke provincies heeft ook voor de Belgische militairen een interneringskamp bestaan, zij het voor korte tijd. Na de val van Antwerpen op 8 oktober 1914 moest snel onderdak voor Belgische militairen gezocht worden, hiertoe werd reeds op 10 oktober een terrein op het landgoed Ockenburg in Loosduinen, in de duinen nabij Den Haag, in gereedheid gebracht. Nederlandse militairen hadden hun tenten hiertoe snel beschikbaar gesteld. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de Britten hier huisvesting zouden vinden, maar hun trein reed meteen door naar het noorden. Twee dagen later marcheerden 1600 Belgen door Loosduinen om de accommodatie te betrekken. De Haagse burgerij dromde samen om het schouwspel te zien. Het bezoek van koningin-moeder Emma zorgde nog voor extra publiciteit. Het was niet voor lang, het tentenkamp was daarvoor ook niet geschikt. Op 17 oktober slingerde een colonne van duizend Belgische militairen zich door Den Haag naar station Staatsspoor waar een Belgische trein de militairen naar het interneringsdepot in Gaasterland vervoerde. De beroemde schilder van het militaire leven, Jan Hoynck van Papendrecht, vertrouwde de scene toe aan zijn schetsboek. Pas in 1916 keerden de Belgen weer terug in Den Haag, maar niet als geïnterneerden. In Loosduinen verrees toen een barakkenkamp voor Belgische arbeiders in de tuinbouw.

10. Interneringskamp Urk

Duits leven in Bergen

In Bergen bleef het interneringsdepot bestaan, inmiddels waren de tenten door barakken vervangen. Echt omvangrijk werd het niet. Er verbleven volgens Evelyn de Roodt nooit meer dan 140 Duitsers en in totaal heeft het kamp gedurende de gehele oorlog aan ongeveer 1300 Duitsers onderdak geboden. Zij beschrijft de mogelijkheden tot ontspanning die het kamp bood: spelletjes spelen, lezen, handenarbeid verrichten, onderwijs volgen, contacten leggen met de lokale bevolking en allerlei sporten bedrijven.

Zee en duinen boden bovendien vele mogelijkheden tot vermaak, waarvan onder begeleiding of met de belofte niet weg te lopen kon worden genoten. De onderofficieren hadden hun eigen barak met keuken en gemeenschappelijke zitkamer, de officieren ondernamen zelfs, in de woorden van De Roodt ‘society-activiteiten’ Vanaf april 1915 was het toegestaan betaalde arbeid te verrichten, hiertoe kozen de Duitsers meestal (boeren) bedrijven in de omgeving van Bergen. Voorwaarde was dat er geen Nederlanders voor het werk beschikbaar waren, hetgeen door de mobilisatie nogal eens het geval was. De burgemeestersvrouw, Marie Amalie van Reenen-Völter, van Duitse geboorte, was zeer actief in het organiseren van activiteiten en steun vanuit de Bergense gemeenschap, al jarenlang zeer vertrouwd met Duitse badgasten, voor de Duitse militairen. Hiermee vormde Bergen een van de vele voorbeelden waarbij dames uit de gegoede burgerij zich met hart en ziel in hulp aan vluchtelingen en geïnterneerden stortten. Mevrouw Völter sloot zich aan bij een landelijk initiatief van de Zwolse leraar Foeke Buitenrust Hettema om geïnterneerden ‘Ontwikkeling en Ontspanning’ te bieden, zoals dat ook voor de gemobiliseerde Nederlandse militairen beschikbaar was. De Bergense bevolking kon wel eens ver gaan in haar ijver de Duitsers te helpen, enkelen leenden zich graag om ontsnappingspogingen te ondersteunen.

11. Schilderij van Jan Hoynck van Papendrecht

Vanaf mei 1917 was Bergen het enige interneringsdepot op Hollands grondgebied. De geschiedenis van dat kamp kreeg in de laatste oorlogsjaren en kort nadien een geheel andere wending door de steeds omvangrijkere instroom van Duitse deserteurs en Oost-Europese vluchtelingen.

Nieuwe bewoners voor kamp Bergen

Duitse deserteurs overschreden al vanaf de eerste oorlogsweken in een constante en na verloop van tijd aanzwellende stroom de Nederlandse grens. Deserteurs vielen niet onder de te interneren groepen, maar toch kwam een deel van hen in Bergen terecht, omdat desertie wel bewezen moest worden. De Nederlandse houding ten opzichte van deserteurs was mild. Alleen bij twijfel over de persoonlijke omstandigheden of over mogelijk crimineel gedrag, kon (tijdelijke) opsluiting volgen. Toen de Duitse regering in 1916 verklaarde voor deserteurs geen interneringskosten te vergoeden, kregen de deserteurs zelfs meer vrijheid in Nederland om zich te vestigen waar zij wilden. Vooral Rotterdam werkte als een magneet op hen. De stad gaf veel mogelijkheden tot arbeid. Er woonden al sinds vele jaren veel Duitsers en met spionage voor de Geallieerden was snel een centje te verdienen. In Bergen bestond tussen de deserteurs en de geïnterneerden een gespannen verhouding. Het aantal deserteurs was weliswaar gering, zo’n dertig man, maar in het kleine kamp leidde hun gedrag, vaak getekend door veel oorlogsgeweld en de geknakte hoop op een vrij leven in Nederland, tot onbegrip bij de geïnterneerden. In de pers gaven veel Nederlanders blijk van steun aan vrijlating voor deserteurs, maar de regering wilde dat niet eerder doen, nadat onderzoek hun status onmiskenbaar had vastgesteld. In de loop van 1916 nam het aantal vrijlatingen wel toe, maar dat hield, zeker vanaf 1917 geen gelijke tred met de groeiende instroom.

12 Engels voetbal elftal van geinterneerden uit Groningen (bron www.wereildoorlog1418.nl)

Tegen de wens van de Bergense gemeenteraad in, besloot de regering in de zomer van 1917 een nieuw kamp bouwen op een andere plaats in het dorp. Het kamp viel onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en had tot doel deserteurs verdacht van crimineel of asociaal gedrag of waarvan de status onduidelijk was, op te sluiten. Het waren voornamelijk Duitsers en Polen. Later voegden zich nog Italianen, Roemenen en zelfs Chinezen hierbij, die uit Duitse krijgsgevangenenkampen waren gevlucht. Het Bergense kamp, waarin vanaf 1917 tot het einde van de oorlog zo’n 700 man verbleef, kreeg als snel het imago van strafkamp. Omstandigheden waren op zijn zachtst gezegd basaal, evenals de gezondheidszorg en met allerlei werkzaamheden moest een vorm van orde afgedwongen worden. Desalniettemin heerste er spanning, was er geweld en trachtten kampbewoners regelmatig te ontsnappen.

Vanaf augustus 1917 arriveerden steeds meer Russen in Bergen. Zij waren meestal uit Duitse krijgsgevangenenkampen ontsnapt. Velen hadden aanvankelijk in Rotterdam voor overlast gezorgd en waren daarom in het Bergense kamp geplaatst, anderen werden verdacht van bolsjewistische activiteiten. Tot 1922 bleven vooral Oost-Europeanen het Bergense kamp bevolken, maar dan kunnen we niet meer van internering spreken.

Balans opmaken

In de jaren 1914-1918 is internering van vreemde militairen in Noord- en Zuid- Holland slechts van marginaal belang geweest. De aantallen in het westen van het land waren klein en zolang er geen oorlog uitbrak, zou dat ook zo blijven. Over het algemeen konden de militairen op sympathie vanuit de bevolking rekenen, die dat op velerlei wijze uitte. N. Bosboom verhaalt in zijn memoires slechts van een geval van Hollands verzet: de voorbereiding van een mogelijke verplaatsing van de tienduizenden geïnterneerden vanuit de Veluwe en omgeving naar de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden, mocht een Duitse invasie voor de deur staan. Zulke massale barakkenkampen bleken ongewenst.

13. De artillerie inrichting in Delft opslag van in beslaggenomen materiaal

In 1918 kreeg de internering nog wel een staartje, toen Nederland zich bereid toonde, naar Zwitsers voorbeeld, enkele duizenden krijgsgevangenen uit Duitsland en Groot-Brittannië om humanitaire redenen in Nederland te huisvesten. Velen verbleven bij particulieren, maar er werden ook enkele kampen gebouwd. Ruim 1700 Duitsers kwamen in Zuid-Holland terecht, voornamelijk in Rotterdam en Noordwijk aan Zee. Den Haag was altijd al populair geweest onder Britten die op erewoord hun vrijheid hadden gekregen en daar kwamen er in 1918 voor een krap jaar ruim 5000 bij. De internering die nog restte was van totaal andere aard: Duits militair materieel, achtergelaten toen Duitse troepen in november 1918 via Limburg huiswaarts trokken. Een gedeelte van de wapens werd, in afwachting van verkoop, opgeslagen in militaire depots in Delft, Amsterdam en aan de Hembrug (Zaandam).

Internering was een taak die op de schouders van de militaire organisatie rustte, die daarvoor in 1915 een aparte afdeling in het leven had geroepen, omdat het probleem omvangrijker en langduriger bleek dan aanvankelijk gedacht. Internering was een gevolg van de neutraliteit en behoorde tot de internationaalrechtelijke plichten van de neutrale staat. Nederland, groot voorstander van sterke internationale rechtsregels, heeft met veel inzet deze plicht vervuld. De westelijke provincies hebben hier relatief weinig van meegekregen. De centraal gelegen, uitgestrekte militaire terreinen op de Veluwe en oostelijk van Utrecht waren goed te bewaken en lagen ver van grens of kust en boden daarmee betere huisvestingsmogelijkheden en voldeden bovendien aan de criteria van de Haagse conventie van 1907. In de plaatsen in Holland die voor kortere of langere tijd vreemde militaire huisvesten, toonde de bevolking over het algemeen een welwillende belangstelling. Op Duitsland en Rusland na vergoedden de oorlogvoerenden de kosten die Nederland had gemaakt. De Geneefse conventies van 1929 bevatten de erfenis van alle interneringservaringen. Zo heeft Nederland met zijn diverse bijdragen gedurende de Eerste Wereldoorlog de regels van 1907 mede verder ontwikkeld.

 Over de auteur

Professor dr. W. (Wim) Klinkert is hoogleraar Militaire geschiedenis aan de NLDA en bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam.

Andere artikelen

Login ledengedeelte VOAWEB