Met het in première gaan van de film “De Slag om de Schelde” op 17 december 2020 is weer wat meer aandacht gewekt voor de Slag om de Schelde. Vele jaren is die aandacht er niet of nauwelijks geweest en alleen in de betrokken gebieden in Vlaanderen, Zeeland en Noord-Brabant en uiteraard in Canada werd beseft hoe zwaar die slag is geweest. Niet voor niets verklaarde Generaal Simonds – in die periode commandant van het 1e Canadese Leger als plaatsvervanger van de zieke generaal Crerar – dat de gevechten zwaarder waren dan eerder in Normandië en later in het Reichswald en noord Nederland.
Hoewel dat officieel uiteraard zal worden ontkend, valt toch uit uitspraken van diverse direct betrokkenen op te maken dat de tweede blunder van Montgomery in korte tijd in principe de oorzaak is van de zware gevechten die het 1e Canadese Leger heeft moeten leveren. Dat is iets wat lange tijd niet in de openbaarheid, laat staan in de geschieds-schrijving, kon worden ingebracht en eigenlijk geven pas in latere jaren Antony Beevor en Mark Zuehlke een uitgesproken mening. Daarom in het volgende een poging tot uitleg van een – zich niet geremd voelende – maar wel geïnteresseerde amateur.
Inleiding
Als er in de voorbije decennia in het algemeen al aandacht is geweest voor de Slag om de Schelde, die als doel had de vrijmaking van de haven van Antwerpen, dan was het voor de gevechten op Walcheren. Nu was Walcheren inderdaad zwaar getroffen door de inundaties tengevolge van de bombardementen om de dijken kapot te gooien waarbij die bombardementen zo weinig effectief waren dat ze enkele malen moesten worden herhaald en zo onnauwkeurig dat grote vernielingen werden aangericht in de nabij gelegen dorpen met als gevolg veel burger slachtoffers.
De gevechten op Walcheren hebben echter maar 10 dagen geduurd vanaf de eerste aanval op de Sloedam op 30 oktober tot 8 november toen de laatste Duitsers zich overgaven bij Vrouwenpolder.
Er zijn daarentegen twee gebieden geweest waar de gevechten veel langer en veel zwaarder zijn geweest en waarbij ook veel meer vernielingen zijn aangericht aan
burgerbezittingen maar waar het aantal burgerslachtoffers kon worden beperkt door grootscheepse evacuaties. Dat is ten eerste in het gebied West-Vlaanderen en westelijk Zeeuws-Vlaanderen en dat is ten tweede in het gebied noordelijk van Antwerpen en in westelijk Noord-Brabant tussen de grens en de Kreekrakdam. In het eerstgenoemde gebied begonnen de aanvallen op 8 september en eindigden formeel op 3 november hoewel pas op 11 november een laatste kleine groep Duitsers zich overgaf bij Knokke. In het tweede gebied duurden de gevechten van 22 september tot 24 oktober toen de doorbraak over de Kreekrakdam slaagde. Dat betekent dus ook dat geheel Zuid-Beveland werd veroverd in 6 dagen, namelijk tussen 24 oktober, na de doorbraak over de Kreekrakdam, tot 30 oktober toen de eerste aanval op de Sloedam naar Walcheren werd ingezet.
De verklaring voor deze verschillen is eigenlijk vrij eenvoudig. Voor de Duitsers ging het aanvankelijk om het in veiligheid brengen van 85.000 man van het 15e Leger door eerst in Zeeuws-Vlaanderen de oversteekplaatsen – met Breskens-Vlissingen als voornaamste – zo lang mogelijk te beveiligen, vervolgens de Kreekrakdam zo lang in handen te houden tot het 15e Leger in Noord-Brabant was en daarna de toegang tot die dam zo lang te verhinderen tot de hoofdmacht in Zuid-Beveland zich had teruggetrokken op Walcheren. Want Walcheren moest volgens het OKdH – i.c. Hitler zelf – tot de laatse man worden verdedigd. Van Geallieerde zijde en dan in het bijzonder van Montgomery, staat daar tegenover het niet uitbuiten van het voordeel van de snelle opmars naar de onbeschadigde haven van Antwerpen, het niet inzien van het belang van die haven, het onderschatten van de veerkracht van de Duitsers en het gefocusseerd zijn op de doorstoot naar Noord Duitsland.
TOESTAND
Alvorens in detail de aantallen troepen aan te geven die bij de Slag om de Schelde tegenover elkaar stonden, eerst een overzichtsbeeld van de algemene toestand van die troepen.
Samenstelling
Aan Geallieerde – en dan hier specifiek aan Canadese – zijde waren de troepen voor het grootste deel al in actie vanaf het begin van de landingen in Normandië wat betekende dat ze vaak zware verliezen hadden geleden en gevechtsmoe begonnen te worden. Het aanvullen van die verliezen begon vooral voor de Canadezen een probleem te worden. De bereidheid om toe te treden tot dat deel van het beroepsleger dat zou worden uitgezonden, was gaan tanen toen men in het land begon te beseffen hoe zwaar de verliezen in Italië en in Normandië waren. De spaarzame aanvullingen die kwamen, waren onvoldoende geoefend en niet voorbereid op de situaties waarin ze zouden belanden.¹) Het was op dat moment ook nog geen punt van overweging om de Canadese troepen die aan het Zuid-Europese front in Italië vochten naar het West-Europese front te verplaatsen wat betekende dat de aanvullingen ook nog eens over twee fronten moesten worden verdeeld. Daarbij kwam dat het 1e Canadese leger – bestaande uit het 2e Canadese legerkorps en het 1e Britse legerkorps – maar over 7 divisies beschikte en meerdere taken moest uitvoeren in een uitgestrekt operatiegebied. Ter vergelijking; het andere leger van Montgomery’s 21e Britse legergroep, het 2e Britse leger van Dempsey had 3 legerkorpsen met totaal 10 divisies. En tot overmaat van ramp begon Montgomery begin september ook nog troepen aan deze sterkte te onttrekken voor inzet in Operatie Market Garden. Bij het begin van de Slag om de Schelde waren daarom de onderdelen onderbemand; de infanterie was vaak maar op 70% van de organieke sterkte.
Ook de Duitse divisies waren onderbezet maar hadden voor een deel – de troepen in de bezette gebieden – het voordeel dat ze nog niet aan gevechtsmoeheid leden. Deze divisies werden versterkt met bewakingseenheden van luchtmacht en marine die in hun gebieden aanwezig waren. De frontdivisies werden aangevuld met eenheden van luchtmacht en marine die door het verloop van de oorlog in Duitsland niet meer nodig waren voor hun organieke taken. Bovendien werden in Duitsland alle basiseenheden en opleidingsinstituten uitgekamd om iedereen die daar kon worden gemist naar het front te sturen. De Duitsers hadden ook het verschijnsel Kampfgruppe ontwikkeld waarbij ze los rondzwervende en ontheemde kleinere eenheden samenvoegden. Deze Kampfgruppen waren wel van wisselende grootte en samenstelling, afhankelijk van de troepen die waren samengevoegd, maar hadden gevechtservaring en waren vrijwel direct inzetbaar.
Uitrusting en bevoorrading
De Geallieerden konden vrijwel onbeperkt beschikken over grondstoffen en waren in de laatste aanloop naar de oorlog begonnen met het opbouwen van een enorme oorlogs-industrie. Bovendien waren zij genoodzaakt geweest om vanuit een betrekkelijke
achterstand in technische ontwikkeling veel nieuwe ontwerpen in productie te brengen die weliswaar niet allemaal even geslaagd waren maar toch “state of the art”. Zij konden dat nu in zodanige aantallen en kwaliteit dat uitrusting geen probleem was.
Wel een probleem aan het West-Europese front was om al die uitrusting plus voedsel, brandstof en munitie in de eerste lijn te krijgen omdat de aanvoer nog steeds vanaf de noodhavens aan de landingsstranden in Normandië moest gebeuren. De Duitsers hadden in alle kleine Kanaalhavens een bezetting achtergelaten die de havens zo lang mogelijk verdedigden en als die havens werden veroverd bleken ze door vernielingen onbruikbaar te zijn gemaakt.²)
De Duitsers kregen naarmate de oorlog vorderde steeds minder beschikking over grondstoffen en verloren steeds meer aan productiecapaciteit door de aanhoudende geallieerde bombardementen. Ook zagen zij geen kans meer om veel nieuwe ontwerpen te produceren en verloren een belangrijk deel van de spaarzame middelen door “hobbyisme” van de machthebbers met Hitler als de voornaamste. Het betekende dat als er aanvullingen naar de eerste lijn kwamen ze te weinig, te slecht van kwaliteit en soms al te gedateerd waren. Eigenlijk werkten zij voor een belangrijk deel nog steeds met de uitrusting waarmee ze in 1939 de oorlog waren begonnen. Bij het gebrek aan grondstoffen hoorde ook het gebrek aan brandstof waardoor de Duitsers nog steeds massaal gebruik moesten maken van paardentransport met alle extra mankracht die daarvoor nodig was. Dit nadeel had wel een voordeel omdat paarden, paardenvoer en voedsel konden worden gevorderd in de bezette gebieden.
Doordat de fronten steeds dichter bij de landsgrenzen kwam, werden de afstanden waarover aanvullingen moesten worden aangevoerd weliswaar korter maar waren ze wel kwetsbaar door het Geallieerde luchtoverwicht.³)
Troepensterktes
In Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen stonden in september tegenover elkaar van Geallieerde zijde drie divisies, de 2e Canadese Infanteriedivisie, de 4e Canadese Pantserdivisie en de 1e Poolse Pantserdivisie en van Duitse zijde drie divisies, de 719e, 712e en 64e Infanteriedivisie. Eind september nam aan Geallieerde zijde de 3e Canadese Infanteriedivisie over en stond verder de hele periode tegenover de Duitse 64e Infanteriedivisie die, aangevuld met bewakingstroepen van luchtmacht en marine, op een sterkte van ongeveer 11.000 man kwam. De Duitse 712e en 719e Infanteriedivisie werden teruggenomen om te worden ingezet in Noord-Brabant. De 2e Canadese Infanteriedivisie en de 4e Canadadese Pantserdivisie werden overgeplaatst naar de regio Antwerpen en de 1e Poolse Pantserdivisie werd weer onder bevel gesteld van het 1e Britse legerkorps.

Toen de Geallieerden eind september in de aanval gingen in westelijk Noord-Brabant met de 2e Canadese Infanteriedivisie en de 4e Canadese Pantserdivisie stonden ze aanvankelijk tegenover de Duitse 346e Infanteriedivisie maar vanaf begin oktober werd daaraan de Kampfgruppe Chill ter ondersteuning toegewezen. Luitenant-generaal Chill had deze Kampfgruppe gevormd uit zijn eigen 85e Infanteriedivisie, restanten van de 347e en 719e Infanteriedivisie, de 599e Panzerjagdabteilung en bewakingstroepen van marine en luchtmacht. Na het toevoegen van het 2e en 6e Fallschirmregiment en het Fallschirm Ausbildungsregiment Hermann Göring kwam hij op een sterkte van ongeveer 20.000 man.
Toen eind oktober de doorbraak over de Kreekrakdam lukte, trok de 2e Canadese Infanteriedivisie Zuid-Beveland in terwijl de 4e Canadese Pantserdivisie de aanval in Noord-Brabant voort zette. Tijdens het doortrekken van Zuid-Beveland kwamen twee brigades van de 52e Britse Infanteriedivisie te hulp. Zij stonden tegenover de Duitse 70e Infanteriedivisie die, ook weer aangevuld met bewakingstroepen van luchtmacht en marine, op een sterkte van ongeveer 10.000 man kwam. Terwijl een brigade van de 2e Infanteriedivisie Noord-Beveland zuiverde, openden de andere twee brigades de aanval op Walcheren.
De aanval op Walcheren via de Sloedam werd begin november overgenomen door de twee brigades van de 52e Britse Infanteriedivisie waarvan de derde brigade van die divisie landde samen Nr4 Commando brigade en Nr4 Special Services brigade tijdens de amfibische acties op Walcheren. Zij stonden tegenover de restanten van de Duitse 70e Infanteriedivisie die volgens zijn commandant toen al ongeveer de helft van zijn sterkte had verloren.
Vanaf eind oktober gingen verder oostelijk in Noord-Brabant ter ondersteuning in de aanval de 49e Britse Infanteriedivisie, de 104e Amerikaanse Infanteriedivisie en de weer onder bevel van het 1e Britse legerkorps gestelde 1e Poolse Pantserdivisie.
Samenvattend:
- aan Geallieerden zijde zijn ingezet twee divisies gedurende de gehele periode en drie divisies gedurende delen van de periode plus twee commandobrigades gedurende de laatste 8 dagen maar nooit al deze troepen tegelijk,⁴)
- aan Duitse zijde zijn ingezet vijf divisies aanvankelijk en één Kampfgruppe gedurende de gevechten in westelijk Noord-Brabant. Twee divisies werden opgeofferd om gebieden “tot de laatste man” te verdedigen.
- dat betekent dus vrijwel gedurende de hele periode een verhouding van vrijwel 1 : 1 en pas vanaf eind oktober in Zuid-Beveland tot het einde op Walcheren een numerieke meerderheid van 1 divisie plus 2 brigades aan Geallieerde zijde tegenover 1 divisie aan Duitse zijde, of wat daar aan beide zijden na alle verliezen nog van over was.⁵)
TIJD
Toen eenheden van het 30e Britse legerkorps van het 2e Britse leger op 4 september Antwerpen bereikten na hun snelle opmars door België, kregen zij door toedoen van het Belgische verzet de haven onbeschadigd aangeboden. Hoewel zij op dat moment bijna aan het einde van hun mogelijkheden waren, hadden ze toch nog voldoende brandstof voor zo’n 50km. Als ze waren doorgestoten naar de op amper 25km verder gelegen Kreekrakdam hadden ze die wellicht kunnen veroveren of toch zeker zo dicht kunnen benaderen dat ze hem onder vuur konden nemen. Het gebied rond de Kreekrakdam werd op dat moment slechts verdedigd door delen van één Duitse infanteriedivisie terwijl de dam en de wegen eromheen verstopt waren met terugstromende troepen van het 15e leger in de evacueringsactie die toen net op gang was gekomen. Zij gingen daarentegen op R & R, namen ondanks het aandringen van het Belgische verzet zelfs niet de moeite om de noordkant van de haven te beveiligen en lieten dat over aan de licht bewapende Belgen. Pas nadat het 2e Canadese legerkorps met de 2e Infanteriedivisie en de 4e Pantserdivisie vanaf 18 september het gebied had overgenomen, begonnen op 22 september de eerste aanvallen richting Kreekrakdam. Er waren dus 14 kostbare dagen verloren gegaan.⁶)
Vertraging ontstond in Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen. Deels kwam dat omdat Montgomery troepen ging vrijmaken voor zijn Operatie Market Garden waardoor het 1e Canadese leger zijn eenheden moest uitsmeren over een frontbreedte van zo’n 120 km terwijl de 3e Canadese Infanteriedivisie en de 52e Britse Lowland (dus eigenlijk Schotse) Infanteriedivisie nog in het achtergebied bezig waren met het veroveren van de Kanaalhavens. Het gevolg was dat aanvallen in de periode van 4 tot 14 september te zwak waren en door de Duitsers konden worden afgeslagen. Minder vertraging hadden de acties van de 1e Poolse Pantserdivisie die in de periode van 13 tot 27 september oostelijk Zeeuws-Vlaanderen kon veroveren. Pas eind september was de 3e Canadese Infanterie-divisie vrijgemaakt om in geheel Zeeuws-Vlaanderen de acties over te nemen, een opdracht waarmee de divisie nog tot 3 november bezig was.
Vertraging ontstond ook toen de 2e Canadese Infanteriedivisie de aanval richting Kreekrakdam inzette. Aanvallen op 22 en 28 september werden door de Duitsers afgeslagen en pas toen de hele divisie op 2 oktober aanviel, werd voortgang geboekt. De opmars ging langzaam tot 8 oktober en stokte toen bij de dorpen Woensdrecht, Hoogerheide en Huybergen.
Tot 24 oktober golfde daar de strijd op en neer tot door de opmars van de 4e Canadese Pantserdivisie op de rechterflank en aanvallen van het 1e Britse Legerkorps met drie divisies verder oostelijk in Noord-Brabant alle Duitse troepen in westelijk Noord-Brabant dreigden te worden ingesloten.⁷)
De opmars door Zuid-Beveland verliep vrij vlot mede omdat de 52e Britse Infanterie-divisie, die eindelijk klaar was met zijn opdracht aan de Kanaalkust, kwam assisteren en eerst met een en later met een tweede brigade vanaf 25 oktober de Westerschelde over stak.
De opmars kwam tot stilstand voor de Sloedam. Twee Canadese brigades vielen tevergeefs aan van 30 oktober tot 3 november waarna een Britse brigade de aanval moest overnemen. Pas toen twee Commandobrigades (Nr4 Commando brigade en Nr4 Special Services brigade) en een Infanteriebrigade van de 52e Britse divisie op 1 november op twee plaatsen landden op Walcheren, brak de tegenstand bij de Sloedam en volgde een achtervolging over het eiland tot de laatste Duitsers zich op 8 november overgaven.
TERREIN
Het terrein in Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen was een polderlandschap met veel afwateringskanalen en hoge dijken. De Duitsers hadden het gebied als Scheldestellung Süd al ruim tevoren richting het zuiden ter verdediging ingericht. Ze hadden hun kleinere verdedigingsopstellingen in de noordtalud van dijken geplaatst waardoor die moeilijk te treffen waren door direct vuur van tanks. Tanks bleken ook nog eens kwetsbaar doordat ze op de dijken goed zichtbaar waren met hun hoge silhouet en ze moesten wel op de dijken blijven omdat de polders grotendeels waren geïnundeerd. Artillerie kon alleen maar treffers boeken met krombaanvuur wat betekende dat de vuurmonden dicht achter de eerste lijn moesten kunnen komen. Eigenlijk konden alleen mortieren treffers boeken maar dan moesten ze eerst wel binnen effectief bereik zien te komen. Dat maakte artillerie en mortieren kwetsbaar voor Duits tegenvuur temeer omdat een deel van het Duitse zware geschut direct aan de Schelde oever ook landinwaarts kon vuren.

Het terrein ten noorden van Antwerpen en in West Brabant begon als zandgrond en was dus goed begaanbaar maar in de nadering naar de Kreekrakdam werd het poldergebied met de na de aanleg van de dam ingedijkte polders. Ook hier hadden de Duitsers al tevoren verdedigingsopstellingen gebouwd en de polders geïnundeerd maar in aanvulling hadden ze op de plm. 15m hoger gelegen Brabantse Wal stellingen gebouwd van waar uit ze het hele laaggelegen gebied konden beschieten. Zij gebruikten de tijd die ze na 4 september kregen om de verdediging nog verder te versterken, o.a. door het leggen van uitgebreide mijnenvelden.
Het terrein in Zuid-Beveland was vergelijkbaar met dat in Zeeuws-Vlaanderen zij het dat het niet zo zwaar ter verdediging was ingericht. De Duitsers hadden duidelijk niet de bedoeling daar hardnekkig te verdedigen en hadden twee stoplijnen voorbereid, een direct na de Kreekrakdam bij Bath en een achter het Kanaal door Zuid-Beveland, om de hoofdmacht terug te kunnen trekken op Walcheren.

Het hogere duinengebied langs de kust van Walcheren was ingericht als Festung Walcheren en was deel van de Atlantik Wall met uitgebreide verdedigingsopstellingen in de diepte.
De Sloedam was amper 50m breed met een autoweg en een spoorbaan, 1.200m lang en volledig open. De dam was dus vanuit stellingen direct aan de westelijke toegang op Walcheren makkelijk te verdedigen. Het kapot bombarderen van de dijken door de Geallieerden en het daardoor laten onderlopen van het lagere gebied van Walcheren had als bedoeling Duitse troepenbewegingen te verhinderen maar de Geallieerden beperkten daardoor ook hun eigen mogelijkheden zoals bijvoorbeeld het gebruik van tanks.
WEER

Het weer in begin september was droog maar tegen het einde van de maand waren er twee periodes met dagenlang regen waarvan de tweede duurde tot begin oktober. In oktober was het aanvankelijk ook droog maar in de tweede helft van de maand was er weer een periode met dagenlang regen. Hoewel het daarna en in begin november weer droog werd, hinderden de naweeën van deze natte periodes toch nog de acties.
Het betekende dat in die regenperiodes directe luchtsteun hetzij problematisch of zelfs in het geheel niet mogelijk was. Datzelfde gold voor bombardementen die, als ze al konden worden uitgevoerd, vaak onnauwkeurig waren door het slechte zicht met als gevolg veel schade aan gebouwen en slachtoffers onder de burgerbevolking.
Voor de acties op de grond betekende het dat de tanks, die door alle inundaties toch al minder inzetbaar waren, nog minder inzetbaar werden en dat de infanteristen onder de slechtst denkbare omstandigheden moesten werken. Steeds meer werd artillerie ingezet wat ook weer betekende meer schade aan gebouwen en slachtoffers onder de burger-bevolking.
ENKELE GEVOLGEN

Het meest rampzalig was natuurlijk het inunderen van Walcheren door de Geallieerde bombardementen en de met die – niet erg nauwkeurige – bombardementen gepaard gaande vernielingen aan huizen en gebouwen met vaak grote verliezen aan mensenlevens onder de burgerbevolking.
Dan is er om een aantal redenen in enkele van de operatiegebieden veel schade aangericht door artillerievuur aan huizen en gebouwen waarbij grote verliezen aan mensenlevens gelukkig vaak konden worden voorkomen door grootschalige evacuaties.
Vooral in westelijk Zeeuws-Vlaanderen en in westelijk Noord-Brabant in en rond de dorpen Woensdrecht, Hoogerheide en Huybergen zijn zware artillerieduels uitgevochten.
De Geallieerden gingen steeds meer artillerie inzetten omdat hun tanks in de poldergebieden nauwelijks of niet inzetbaar waren en ze zo hun pantseroverwicht niet konden uitbuiten. Ook was dat omdat zij, gefrustreerd door de toenemende verliezen wegens de vaak fanatieke Duitse verdediging, hun aanvallen vooraf lieten gaan door zware inleidende beschietingen waarbij hoeveelheid belangrijker was dan precisie en het begrip “collateral damage” kennelijk nog niet bestond.
Het minder of niet kunnen inzetten van hun tanks had voor de Geallieerden ook tot gevolg dat zij hun infanterie vaak moesten inzetten op een wijze die aan WO1 deed denken namelijk met frontale aanvallen over open terrein met als gevolg zware verliezen.⁸)
VERONDERSTELLINGEN

- Stel dat Montgomery wel vanaf eind augustus/begin september had voldaan aan zijn opdracht (die uiteindelijk overging tot een expliciet bevel op 09 oktober) om voorrang te geven aan de vrijmaking van de haven van Antwerpen en niet hardnekkig had
- vastgehouden aan zijn plan voor Operatie Market Garden.
- Stel dat hij voor die andere operatie dezelfde voorbereidingstijd had gebruikt als voor Operatie Market Garden (globaal zo’n 10 dagen) en dat hij daarvoor dezelfde aantallen troepen en hoeveelheden voorraden ter beschikking zou hebben gehad.
- Stel dat hij die operatie was begonnen op dezelfde dag als Operatie Market Garden (17 september)
- Stel dat die aanval er een zou zijn geweest door het goed begaanbare Noord-Brabant op drie assen; een in het westen conform Operatie Suitcase, een in het midden richting Moerdijk en een in het oosten richting Maas en Bergsche Maas. De Duitsers zouden dan in drie richtingen hebben moeten verdedigen zonder te weten waar precies het accent lag, zonder tijd te hebben gehad verdedigingslinies in te richten en zonder dat de terug-trekkende troepen gehergroepeerd en weer inzetbaar waren. Het 1e Canadese leger zou zich dan volledig hebben kunnen concentreren op Antwerpen met minder Duitse aanvalskracht frontaal en zonder zich zorgen te moeten maken over flankbeveiliging.
MOGELIJK ANDER VERLOOP
Door het bovenstaande zou ongetwijfeld de haven van Antwerpen eerder toegankelijk zijn geworden dan in werkelijkheid het geval was (28 november) wat enkele belangrijke gevolgen zou hebben gehad.
Voor de Geallieerden:
- Het momentum van de aanval zou zijn gehandhaafd door snellere en grotere acties die mogelijk zouden zijn door ruime bevoorrading en korte bevoorradingsroutes.
- Mogelijk verder doorstoten door de 21e Britse legergroep in Nederland ten noorden van de rivieren en mogelijk verder doorstoten richting Duitsland door het Reichswald ten zuiden en wellicht ook ten noorden van Nijmegen.
- Mogelijk grotere druk richting Duitsland aan de fronten van 12e US en 6e US leger-groepen.
Voor de Duitsers:
- Gedwongen om zich te verdedigen aan die drie West-Europese fronten en daarom geen mogelijkheid om zich voor te bereiden op, laat staan uitvoeren van het Ardennenoffensief en Unternehmen Nordwind
Voor de Nederlandse bevolking:
- Geen Arnhem met alle problemen van dien voor de bevolking (totale evacuatie en stad vernield en geplunderd)
- Geen hongerwinter omdat er geen spoorwegstaking zou zijn uitgeroepen ter onder-steuning van Operatie Market Garden en ook niet de Duitse represaille om de aanvoer van voedsel te blokkeren.
- Geen of althans minder razzia’s, deportaties, represailles, executies.
- Wellicht geen inundatie van Walcheren.
VERWIJZINGING
Voor een chronologisch verslag van de Slag om de Schelde zie Sinte Barbara 2015/3
FOTO’S
De foto’s zijn afkomstig uit:
- Terrible Victory
- Slag om Woensdrecht
- De bevrijding van West-Brabant
- Tussen Vrijheid en Vrede
Eindnoten
¹) Canada kende geen dienstplicht dus alle militairen waren vrijwilligers. Een deel daarvan had zich al aan uitzending naar de fronten weten te onttrekken door dienst te nemen in de National Guard die alleen op Canadees grondgebied zou optreden. Diverse pogingen gedurende de oorlog om de dienstplicht in te voeren en zo het potentieel te verhogen, mislukten.
²) De situatie werd nog lastiger toen Montgomery voor zijn Operatie Market Garden prioriteit eiste bij de bevoorrading. Bradley (12e Amerikaanse legergroep), Devers (6e Amerikaanse legergroep) en hun generaals saboteerden dat zo veel mogelijk maar de generaals van zijn eigen 21e Britse legergroep konden dat niet en werden met een minimum aan bevoorrading geconfronteerd als ze niet direct bij Operatie Market Garden waren betrokken.
³) Dit verklaart wellicht mede de woede waarmee de Duitsers reageerden op de spoorwegstaking in Nederland, die werd uitgeroepen na de oproep vanuit Londen, en dat temeer omdat door het wegvallen van de directe routes door Limburg en Noord-Brabant aanvoer over spoorwegen in Nederland ten noorden van de rivieren moest plaats vinden.
⁴) Op papier was de sterkte van een divisie van 10.000 tot 13.000 man en van een brigade van 3.000 tot 3.600 man. Door de onderbezetting waren de actuele sterktes beduidend minder.
⁵) In aanmerking genomen dat Montgomery er om bekend stond dat hij pas bij een groot personeel en materieel overwicht een aanval durfde wagen, rijst automatisch de vraag hoe hij het 1e Canadese leger deze opdracht heeft kunnen geven.
⁶) Desastreus zou waarschijnlijk de vertraging zijn geweest als het aanvankelijke plan van Montgomery was uitgevoerd om het 1e Canadese leger te laten halt houden in de streek tussen Calais en Brugge terwijl hij zijn Operatie Market Garden uitvoerde.
⁷) Hierdoor werden ook de Duitse plannen doorkruist om van Bergen op Zoom een Riegelstellung te maken van waar uit ze met ver dragend geschut de haveningang van Antwerpen konden blijven beschieten en zo het gebruik alsnog verhinderen. Zij “compenseerden” dat in de volgende maanden met het afvuren van grote aantallen V1’s en V2’s op Antwerpen.
⁸) Het regiment The Black Watch of Canada verloor bij één aanval op vrijdag 13 oktober bij Woensdrecht 65 doden en 118 gewonden. De dag kreeg bij het regiment de naam “Black Friday”.