In onze moderne wereldgemeenschap speelt energie een allesbepalende rol, zoals door de oorlog in Oekraïne genadeloos wordt blootgelegd. Energievoorziening is niet langer vooral een economische factor, ze is tegenwoordig ook een machtsinstrument voor staten die over een overschot aan energiebronnen beschikken om de doelen die ze nastreven te realiseren ten koste van de staten die niet-zelfvoorzienend zijn op dat gebied. Daarom is energie een cruciaal element in het veiligheidsbeleid van staten of internationale gemeenschappen, of althans zou het dat moeten zijn. Voor een goed veiligheidsbeleid is een analyse van de energieproblematiek een voorwaarde. Die problematiek kan niet los worden gezien van het huidige klimaatbeleid waarin de oplossingen om de opwarming van de aarde tegen te gaan eenzijdig worden gezocht door van fossiele brandstoffen over te schakelen op hernieuwbare energie. We zullen eerst het huidige klimaat- en energiebeleid kritisch beschouwen vanuit een bredere zienswijze dan die door het International Panel on Climate Change (IPCC) wordt gerepresenteerd, alvorens we het Nederlandse en Europese veiligheidsbeleid, en in het verlengde daarvan het Defensiebeleid, analyseren.
Klimaat en energie.1
De door het IPCC uitgedragen visie dat de menselijke CO2-uitstoot hoofdoorzaak is van de aardse opwarming, is vooral in onze Westerse wereld een politiek feit; de Parijse akkoorden zijn daarop gebaseerd en de zogenaamde energietransitie die we nu doormaken is er een rechtstreeks gevolg van.2 Wie de moeite neemt zelf de beschikbare cijfers en statistieken over het klimaat te onderzoeken, of kennis te nemen van afwijkende meningen van wetenschappers, komt echter tot de conclusie dat de visie van het IPCC wetenschappelijk om aanvulling en nuancering vraagt.

Het klimaat is het gemiddelde weer in een gebied, berekend over tenminste 30 jaar. Het is een complex energiesysteem van elkaar onderling beïnvloedende componenten en hun processen, waardoor het moeilijk voorspelbaar is hoe het zich zal ontwikkelen en daarin oorzaak en gevolg van elkaar te onderscheiden. De klimaatbeïnvloedende componenten zijn de zon als belangrijkste energiebron voor het systeem, de oceanen, de atmosfeer, de ijskappen, biosfeer en kosmische invloeden, die tezamen weer in tientallen deelcomponenten kunnen worden opgesplitst. De geschiedenis van de aarde laat zien dat het klimaat voortdurend verandert; er waren ijstijden en veel warmere perioden dan nu, lang voordat de mens daarop enige invloed kon uitoefenen. In zijn boek ‘onzichtbare neprampen en verzonnen onheil’ toont Patrick Moore3 aan dat de gemiddelde wereldtemperatuur de laatste 65 miljoen jaar wel 20 °C varieerde, met een gemiddelde tijdens het ‘Eoceen-warmtemaximum’ dat zo’n 16 °C hoger lag dan het huidige gemiddelde. Beperken we ons tot de laatste 11.000 jaar, dan zien we in onderstaande grafiek 4 (waarin de 0 op de x-as staat voor de huidige tijd) een afwisseling van warme en koude periodes met hogere temperatuurgemiddelden dan vandaag de dag, afgewisseld met periodes die veel kouder waren.
De suggestie dat de mens nu wel het klimaat beïnvloedt, kan met het beschikbare cijfermateriaal worden weerlegd, zoals het nu volgende korte overzicht van het klimaatsysteem (energiebudget) laat zien. Zoals gezegd is de zon de belangrijkste energiebron voor het klimaatsysteem dat wordt gevormd door in- en uitgaande energiestromen. Ongeveer 30 % van de zonne-energie wordt gereflecteerd door wolken, kleine deeltjes in de atmosfeer en aan het aardoppervlak door vooral sneeuw- en ijsvelden. Van de overige 70 % wordt 19 % geabsorbeerd door de atmosfeer en wolken en 51 % door de aarde (continenten en oceanen). De geabsorbeerde energie van de aarde en de atmosfeer wordt omgezet in warmte en door convectiestromen (30 %), of als infraroodstraling (21 %) weer uitgezonden de ruimte in.5 De convectiestromen bestaan uit luchtstromen van hete oppervlakten of waterdampstromen van tropische oceanen. De naar de ruimte uitgezonden infraroodstraling van 21 % is het saldo (15 %) van de door het aardoppervlakte uitgestraalde infraroodstraling en door broeikasgassen geabsorbeerde en teruggekaatste infraroodstraling, het zogenaamde broeikaseffect en de rechtstreeks van de aarde naar de ruimte uitgestraalde infraroodstraling (6 %). Onderstaande figuur 2 geeft een schematisch beeld.

De verschillende actoren van het klimaatsysteem hebben deels een verwarmende werking door stralingsabsorptie en het broeikaseffect en deels een afkoelende werking door reflectie, convectie en infrarooduitstraling. Zij veranderen in wisselwerking met elkaar in de tijd waardoor de balans kan worden verstoord, met klimaatverandering als gevolg. Het probleem van de klimaatverandering wordt door het IPCC gereduceerd tot toename van het broeikaseffect, dat in het gehele systeem een relatief klein aandeel heeft. Daarvan wordt de mens als de grote boosdoener gezien. We zullen daarom het broeikaseffect aan een nadere beschouwing onderwerpen.
In de eerste plaats Is niet kooldioxide (CO2) maar waterdamp (H2O) het belangrijkste broeikasgas: CO2 vormt slechts 0,04 % van de atmosfeer en het aandeel H2O in de vorm van waterdamp en wolken (waterdruppels), varieert van 1,3 % boven woestijn- en ijsgebieden tot 4 % in de tropen en gematigde gebieden. Door grote verschillen in de H2O-concentratie varieert het aandeel ervan in het broeikaseffect tussen de 60 % en 80 %. Niet alleen is er veel meer H2O dan CO2 in de atmosfeer, H2O absorbeert ook meer infraroodstraling. Als we vervolgens dan toch naar de stijging van CO2 in de atmosfeer kijken, constateren we een sterke toename vanaf het midden van de twintigste eeuw van ca 6 miljard ton tot 36 miljard ton vandaag de dag. Van de CO2-uitstoot wordt ongeveer 5 % door de mens veroorzaakt door verbranding van fossiele brandstoffen, de rest is natuurlijke uitstoot door planten, land en oceanen. Van de natuurlijke uitstoot gaat ongeveer evenveel de atmosfeer in als eruit door opname in oceanen en fotosynthese door planten. Van de menselijke uitstoot blijft ongeveer de helft in de atmosfeer achter. Harde concludeert dat de stijging van de CO2-concentratie in de atmosfeer voor het overgrote deel een natuurlijke stijging is als gevolg van de gestegen temperatuur.6
Het voorgaande samenvattend kan worden gesteld dat het IPCC met het broeikaseffect de nadruk legt op een van de kleinere actoren in het klimaatsysteem en daarvan vooral op het door mensen beïnvloedbare gedeelte van de CO2-uitstoot. Het is van ondergeschikte betekenis ten opzichte van H2O in de atmosfeer. Afgezien van kleine verschillen in metingen, tabellen en grafieken (er zijn veel varianten van het energiebudget in omloop), blijkt dat door de mens veroorzaakte CO2 slechts een aandeel van ca 4,5 % in het totale broeikaseffect heeft. Daaruit volgt logischerwijze dat verhoging van de door de mens veroorzaakt CO2-uitstoot een te verwaarlozen effect zal hebben op de klimaatverandering. Ter ondersteuning van de constatering dat CO2 niet de aanjager is van de klimaatproblematiek, maar eerder een gevolg ervan, laten metingen, zoals vastgelegd in onderstaande grafiek, zien dat de CO2-stijging de verhoging van de gemiddelde temperatuur op aarde volgt.

De zon is de belangrijkste controleur van het klimaatsysteem van de aarde. Aanhoudende veranderingen in de zonnestraling (zonneactiviteit) en dus van de inkomende energie kunnen de klimaatactoren beïnvloeden en leiden tot veranderingen. Historische gegevens laten zien dat minima van zonneactiviteit, waarin sprake is van vermindering van zonnevlekken, samenvallen met koude perioden en omgekeerd dat de maxima samenvallen met warmere perioden. De huidige warme periode is een gevolg van een overschot aan zone-energie van ca 0,9 W/m2 in de afgelopen 100 jaar. Het opwarmen (tot 1950), het afkoelen (1959 – 1976) en het weer opwarmen (1976- – 1995) correleren sterk met de zonneactiviteit.
In zijn boek ‘Kosmisch klimaat’ legt de natuurkundige Henrik Svensmark een verband tussen zonneactiviteit, kosmische straling en de gemiddelde wereldtemperatuur.7 Hij stelt dat de kosmische straling van cruciaal belang is voor de vorming van lage bewolking boven de oceanen en dat alleen het magnetisch veld van de zon die straling kan tegenhouden. Bij lage zonneactiviteit en weinig zonnevlekken, wat op geringe magnetische activiteit duidt, is er een grotere invloed van kosmische straling waardoor er meer lage wolkenvorming optreedt en dus verlaging van de inkomende zonnestraling en van de gemiddelde wereldtemperatuur. Het vermogen van wolken om zonlicht te reflecteren is gemiddeld sterker dan hun broeikaseffect, waardoor wolken netto een afkoelend effect hebben. De invloed van de zon wordt overigens verder nog bepaald doordat de afstand van de zon tot de aarde in de loop der tijd varieert (veeljarige cycli) en veranderingen in de hellingsas van de aarde.

Het ligt voor de hand dat verbetering van de luchtkwaliteit op aarde leidt tot vermindering van de absorptie van zonne-energie in de atmosfeer, waardoor er minder bewolking en dus minder reflectie is en daardoor meer inkomende zonnestraling. Het idee van een veranderde energiebalans door verandering in de inkomende zonnestraling wordt bevestigd door het CERES-project (Clouds and the Earth Radiant Energy System) van NASA. Dat project levert sinds 1998 met behulp van metingen van energiestromen van zonnestraling, infraroodstraling en bewolkingsgraad een beter inzicht op in de klimaatverandering van de laatste decennia.
Het resultaat van het onderzoek8 tot nu toe is dat door een verminderde bewolking (1,5 W/m2), toename van broeikasgassen (0,6 W/m2) en afname van de convectie (0,6 W/m2) een opwarmingseffect ontstond van 2,7 W/m2. In figuur 5 wordt de bijdrage van de voornoemde oorzaken tot de totale onbalans van de in- en uitgaande energiestromen aan het aardoppervlak weergegeven. Als we die 2,7 W/m2 op 100% stelen, bedroeg het aandeel van de verminderde bewolking hierin 60% en het aandeel van de toename van broeikasgassen slechts een derde daarvan (20%). De verminderde convectie droeg eveneens voor 20% bij aan dit effect. Deze opwarming werd voor 75% gecompenseerd door een grotere afkoeling door een toegenomen uitstraling als gevolg van de gestegen temperatuur (2 Watt/m2). De conclusie die hieruit kan worden getrokken is dat de opwarming van de laatste 20 jaar voor een groter deel veroorzaakt werd door vermindering van de bewolking dan door het broeikaseffect.

De opvatting dat de klimaatverandering vooral wordt veroorzaakt door de CO2-uitstoot van de mens en dat we daardoor op grote rampspoed afstevenen, ligt ten grondslag aan het huidige beleid het verbruik van fossiele energiebronnen terug te dringen en zelfs binnen enkele decennia tot nul te reduceren. We zullen ons daarom nu verdiepen in het menselijk energieverbruik en het rendement van de energiebronnen.

De kracht van een moderne samenleving hangt af van de vrij beschikbare energie, aangezien energie de motor ervan is. De mogelijkheden en alternatieven voor de energievoorziening en -transitie worden bepaald door de wetten van de thermodynamica. Deze vormen het universele en rigide kader voor politieke wensen en technische mogelijkheden. Voor de energietransitie is de term ‘Energy Return over Energy Invested’(EROI) van belang: de energie geleverd door de installatie (bijvoorbeeld een windpark) gedurende zijn bestaan (return) gedeeld door de energie die is gebruikt voor zijn aanleg (delven grondstoffen, fabricage bouwmaterialen, installatie), onderhoud, sloop en recycling (invested). Een moderne samenleving heeft een EROI van minimaal 10 nodig; lagere waarden leiden tot afname van de welvaart, koopkracht, onderwijs, gezondheidszorg, veiligheid enz. Beneden een EROI van 5 tot 7 functioneert de samenleving niet meer. Figuur 5 toont een aantal EROI-waarden voor de meest voorkomende energiebronnen.9
Bij de grafiek zij opgemerkt dat het rendement van zon en wind afhangt van de locatie; het rendement van zonne-energie in een woestijn zal groter zijn dan bijvoorbeeld in onze omgeving. De termen ‘buffered’ en ‘unbuffered’ spelen een rol in de discussie over opslag- en back-up-capaciteit die nodig zijn bij respectievelijk overschotten en tekorten bij energieproductie. Zonne- en windenergie hebben niet alleen een laag rendement, hun beschikbaarheid is niet gegarandeerd of er zijn overschotten die niet opgeslagen kunnen worden. Het is daarom gerechtvaardigd van de ‘buffered’ getallen uit te gaan, waarbij technische oplossingen in de toekomst mogelijk tot hogere waarden kunnen leiden. Uiteraard kennen energie uit fossiele brandstoffen en kernenergie deze problemen niet: ze zijn altijd in de vereiste hoeveelheid beschikbaar (mits de levering is zekergesteld).
Naast de EROI-waarden moeten we ook kijken naar vermogensdichtheden: het voor de energieopwekking benodigde horizontale oppervlak land of water, een belangrijke factor in dichtbevolkte landen met een grote energiebehoefte. Het begrip ‘power density’ werd geïntroduceerd door Vaclav Smil.10 Hij laat zien dat de overstap naar hernieuwbare energie een enorme toename van de ‘voetafdruk’ voor energieproductie betekent, uitgezonderd de uitbreiding van kernenergie.11 Figuur 6 geeft een overzicht.
De vermogensdichtheid varieert tussen de lage en de hoge waarden, afhankelijk van variabele productiefactoren. Dergelijke getallen betekenen voor ons land dat er tienduizenden vierkante kilometers aan windparken en zonneweides nodig zouden zijn om in de energiebehoefte te voorzien, maar die ruimte is er niet. Kernenergie daarentegen heeft een hoge EROI, een hoge vermogensdichtheid en bij de productie van elektriciteit komt geen CO2 vrij.
Afgezien van EROI en vermogensdichtheid speelt vooral bij zonne- en mindere mate windenergie de behoefte aan specifieke en zeldzame, dus schaarse, materialen een rol. Nederland heeft voor vijf kritische metalen voor de fabricage van zonnepanelen een flink percentage van de wereldproductie nodig, terwijl de wereldwijde vraag groter wordt dan het aanbod. China is de grootste producent ervan.
Gezien haar invloed op de welvaart moet de EROI-waarde uitgangspunt voor het energiebeleid zijn. De vermogensdichtheid bepaalt de grenzen voor het gebruik van hernieuwbare energie. Kernenergie is de hoeksteen onder een solide energietransitie.
Het voorgaande onderzoek van de klimaat- en energieproblematiek afsluitend kunnen we een aantal gevolgtrekkingen maken. Klimaatverandering is een natuurlijk proces waarin CO2 een ondergeschikte rol speelt. Bovendien is het aandeel van door de mens geproduceerde CO2 relatief klein. Het is daarbij opvallend dat metingen laten zien dat de toename van CO2 de verhoging van de gemiddelde temperatuur op aarde volgt en niet andersom.

Doordat er een verkeerd beeld bestaat van de oorzaken van klimaatverandering, worden ook de verkeerde maatregelen genomen voor de energievoorziening. Bij de keuze voor energiebronnen dient het EROI-getal leidend te zijn. Kernenergie, kolen, olie en gas zijn de meest efficiënte energievoorzieners. Zonne- en windenergie zijn niet efficiënt, zullen nooit in de almaar groeiende energiebehoefte kunnen voorzien en zijn afhankelijk van schaarse grondstoffen. Willen we de behoefte aan fossiele energiebronnen verminderen en toch over voldoende energie beschikken om ons welvaartsniveau te kunnen handhaven, dan is kernenergie de enige optie. Zolang we daar niet in voldoende mate over beschikken, blijven fossiele energiebronnen noodzakelijk.12 Let wel: het is belangrijk te streven naar vermindering van energieverbruik en een schoner milieu, maar er moeten wel de juiste keuzes worden gemaakt als we het voortbestaan van onze huidige welvaartsmaatschappij willen zekerstellen. Daarom moeten we ons naast kernenergie als energiehoofdstructuur meer richten op adaptatie aan de veranderende omstandigheden en innovatie; er is voldoende denkkracht en een overvloed aan ideeën, als we er maar voor open willen staan.
Veiligheid en energie
De analyse van Clingendael, als gerenommeerd Nederlands instituut voor internationale betrekkingen, van het energievraagstuk in het artikel ‘Energie’13, geeft de essentie van energie- en veiligheidsproblematiek goed weer en kan ons helpen het Nederlands veiligheidsbeleid te beoordelen. De eerste zin van het artikel zet ons al meteen op het spoor: ‘Energievoorzieningszekerheid is van belang voor de Europese veiligheid’. Energie(voorzienings)veiligheid wordt bepaald door een combinatie van een betrouwbare en ononderbroken energietoevoer en een betaalbaar, toegankelijk en beschikbaar aanbod. Diversificatie van energiebronnen en herkomst (van de importen) zijn vaak de belangrijkste maatregelen in het voorzieningszekerheidsbeleid. De mogelijkheid tot diversifiëren van energiebronnen is van veel factoren afhankelijk, zoals geografische of economische, maar kan ook in conflict komen met andere beleidsdoelen zoals klimaatbeleid dat de nadruk legt op hernieuwbare energiebronnen.
De Europese energievoorziening is zeer complex en er is een enorme hoeveelheid technologie, kapitaalgoederen, infrastructuur en menselijke creativiteit nodig om in de grote energiebehoefte te kunnen voorzien. Een overzicht van de Europese energieconsumptie (uit 2017) laat zien dat die vooral afhankelijk is van gas, olie, vaste brandstoffen en kernenergie en dat die zeer beperkt gebruik maakt van de hernieuwbare energie. Die situatie is vandaag de dag niet veel anders, zij het dat het gebruik van hernieuwbare bronnen zoals zonne- en windenergie toeneemt.14
In een doorwrochte, maar uiteraard gedateerde risicoanalyse als bijlage bij het artikel wordt voor de verschillende energiebronnen onderzocht wat de kans op problemen is en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn. Voor olie en gas wordt bijvoorbeeld vastgesteld dat de groeiende importafhankelijkheid een negatief beeld geeft, evenals de interne politieke stabiliteit in olie- en gasleverende landen of in de doorvoerlanden. De moeizame politieke relaties met die landen worden daarentegen als stabiel gezien. Op grond van de trend- en risicoanalyse, die geldt tot en met 2021, worden volgens het artikel op dit gebied geen grote problemen verwacht, uitgezonderd het transport door Oekraïne van Russisch gas voor de economie van de oostelijke lidstaten van de EU. We lezen verder dat onvoorziene schokken kunnen leiden tot kanteling van het beeld. We kunnen dan denken aan een verstoring van de export van grote energieproducenten, zoals Saoedi-Arabië, Qatar of Rusland. Andere onvoorziene schokken zijn de geopolitieke instabiliteit in het Midden-Oosten en een grotere vraag naar aardgas door vermindering van het kolengebruik.
Bij beleidsvorming op het gebied van energie blijkt dat bij het zoeken van oplossingen de markt een belangrijke rol speelt, mede doordat, zoals de stellers van het artikel toen nog dachten, bij sancties de handel volgens contractuele verplichtingen gewoon doorloopt. Hierbij wordt wel de vraag gesteld wat de invloed van politieke spanningen zal zijn op de onschendbaarheid van leveringscontracten. Ten slotte wordt nog gewezen op de verminderde beschikbaarheid van kernenergie door veroudering van het productiepark in Europa en door marktomstandigheden die het investeren in nucleaire energie onaantrekkelijk maken.
Over de CO2-problematiek wordt in het artikel geconcludeerd dat er verder vooruitgang zal worden geboekt bij het integreren van nieuwe energietechnologieën, maar dat hun bijdrage nog relatief klein is ten opzichte van de traditionele energiedragers. We lezen dat voor de jaren na 2021 het afgenomen investeringsniveau van deze energiedragers (olie, gas, kolen) een punt van aandacht is15, omdat de transitie naar een koolstofarme economie veel tijd vergt en de afhankelijkheid van de fossiele energiedragers nog lange tijd groot zal blijven (ook als achtervang). Het risico is dat door de inzet op hernieuwbare energiebronnen olie en gas onderbelicht raken ten opzichte van het economisch belang dat ze nog lang zullen vertegenwoordigen in de EU, ook omdat de EU steeds vaker moet concurreren om olie- en gasstromen met landen in Azië.
Als we deze realistische analyse projecteren op de huidige situatie, kunnen we zien dat ze nog zeer actueel is, hoewel de energiecrisis als gevolg van de Russische invasie in Oekraïne niet werd voorzien. Vandaag de dag wreekt zich het beleid van terugdringen van het gebruik van de traditionele energiedragers16 en blijkt dat we nog lang niet zonder kunnen. En ook nu nog wordt de toepassing van kernenergie in de EU niet krachtig bevorderd, of zelfs tegengewerkt, mede doordat de EU-lidstaten daar zeer verschillend over denken. De vraag is wat we in het Nederlandse en Europese Veiligheidsbeleid kunnen terugvinden van deze analyse en van onze opvattingen over de energieproblematiek.
Nederlands veiligheidsbeleid
Het rapport ‘Veiligheid in een wereld van verbindingen’ Een strategische visie op het Defensiebeleid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), 2017 biedt een veelomvattende analyse van het Nederlandse veiligheidsbeleid en daaruit voortvloeiend het Defensiebeleid. Voor onze analyse is van belang dat in het rapport het veiligheidsbegrip is verruimd van de militaire verdediging van de staat en zijn inwoners tegen externe dreigingen naar ook de economische veiligheid van de internationale gemeenschap. Economische veiligheid omvat cyber-, maritieme-, grondstoffen-, energie-, voedsel- en ecologische veiligheid. In dit verband wordt het begrip ‘flow security’ geïntroduceerd: het ongestoord kunnen importeren of exporteren van voedsel, grondstoffen en andere goederen, diensten en essentieel dataverkeer. De flow security wordt bedreigd door een aantal factoren zoals de crises in het Midden-Oosten en de spanningen met Rusland, opkomende wereldmachten zoals China en India, ecologische bedreigingen door klimaatverandering en de wereldwijd toegenomen vraag naar energie, water, voedsel, mineralen en grondstoffen.
Over energie- en klimaatveiligheid wordt in het WRR-rapport gesteld dat er tot nu toe vooral aandacht is geschonken aan het klimaatvraagstuk vanuit de notie dat klimaatveranderingen zich vooral manifesteren als een afname van zoetwaterbronnen en voedselproductie, en een toename van extreme weersomstandigheden. Die veroorzaken internationale instabiliteit en onveiligheid, waardoor de strijd om schaarser wordende hulpbronnen verder toeneemt, net als het aantal migranten en (milieu)vluchtelingen. De WRR constateert dat de meeste bedreigingen of risico’s op dit gebied wel zijn onderkend, maar geen concrete uitwerking hebben gekregen in specifiek internationaal veiligheids- of defensiebeleid op deelterreinen als energie, klimaat, of grondstoffen. Als uitzondering geldt dat in het Defensiebeleid wel sprake is van cyberveiligheid en dat in het document ‘Houvast in een onzekere wereld’17 in algemene zin wordt gesteld dat bescherming van vitale infrastructuur cruciaal is om grote economische schade, bedreiging van fysieke veiligheid en aantasting van sociale stabiliteit te voorkomen. Het rapport stelt dat het uiteindelijk in het veiligheids- en defensiebeleid moet gaan om enerzijds zekerstellen van de toegang tot schaarse hulpbronnen (ondermeer water, energie en grondstoffen) en transportroutes en anderzijds om diversificatie en de inzet op hernieuwbare energiebronnen.
We kunnen met de WRR constateren dat de problematiek van de economische veiligheid wel is onderkend, maar veelal geen concrete uitwerking heeft gekregen in ons land. Voor zover het hierbij gaat om klimaat en energie heeft het klimaatidealisme de overhand en begon men pas na te denken over energiezekerheid toen de energieschaarste zich al had gemanifesteerd. We stelden ons volledig afhankelijk van het Russische aardgas, zelfs nog na de Russische inval in Oekraïne. Kernenergie is nog steeds een beladen woord en hoewel kernenergie nu door de EU is erkend als bron voor hernieuwbare energie, lijkt het wel alsof het bouwen van kerncentrales zo moeilijk mogelijk wordt gemaakt door procedurele en politieke barrières. Klimaatbeleid komt meestal niet verder dan het indammen van vluchtelingenstromen, duurzaamheidsmaatregelen en leveren van steun aan mensen die het slachtoffer zijn van de uitwassen van het weer, meestal omschreven als het gevolg van klimaatverandering.
Het document ‘Wereldwijd voor een veilig Nederland, Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie 2018-2022’ (2018), een publicatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als een soort concretisering van het hiervoor besproken WRR-rapport, levert ons nog wat andere aanknopingspunten op. In de veiligheidsstrategie, die volgt op de herkenbare dreigingsanalyse, wordt gewezen op het belang van een samenhangend pakket van maatregelen. Versterking en modernisering van de krijgsmacht wordt bijvoorbeeld in samenhang bezien met het beleid op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, de inzet op economische veiligheid en cybersecurity. In een nadere uitwerking lezen we over het ‘borgen van de economische veiligheid’ door het vrijhouden van handelsroutes, veiligstellen van voorzieningszekerheid en borgen van nationale veiligheid bij buitenlandse investeringen. Daaronder valt ook de verdediging van belangrijke digitale en fysieke verbindingen zoals internet, elektriciteit en gasleidingen en havens en energiecentrales. De energievoorzieningszekerheid wordt vervolgens apart genoemd als aspect van de economische veiligheid. Daarvoor kan het nodig zijn minder afhankelijk te worden van landen die (fossiele) energie produceren, door in te zetten op een CO2-arme energievoorziening. Ook innovaties in energiewinning in de toekomst kunnen de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verkleinen en daarmee tegemoetkomen aan de problematiek van klimaatverandering. Aangezien elektriciteit van vitaal belang is voor de continuïteit en verduurzaming van onze samenleving kan een goede energietransitie ertoe bijdragen dat de risico’s van een eventuele grootschalige uitval worden verminderd. Tenslotte betekenen voor Nederland en Europa inzetten op voorzieningszekerheid controle op vitale productie- en onderhoudscapaciteit en logistieke ketens. Daarvoor is een actieve verdediging en een betere informatiepositie over geopolitieke en militair-strategische beïnvloeding noodzakelijk.
We zien dat in dit document de energieproblematiek nader is uitgewerkt en goed is onderkend waar de schoen wringt. De suggesties en aanbevelingen snijden hout, maar de stellers wagen zich niet aan een uitwerking van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de verschillende (hernieuwbare) energiebronnen. Ook dit document lijkt geen merkbaar effect gehad te hebben op de beleidsvorming op energiegebied. Nederland wacht af en geeft Europa het voortouw. We ontkomen er dus niet aan de laatste inzichten die in het Europese Veiligheidsbeleid zijn vastgelegd, te bezien.
Europees Veiligheidsbeleid
Het EU-document ‘A Strategic Compass for Security and Defence’ (21-03-22) is een ‘geschrokken’ reactie op de inval van Rusland in Oekraïne, met een sterke nadruk op versterking van militaire capaciteiten en de noodzaak van solidariteit.
In een dreigingsanalyse lezen we over de proliferatie van massavernietigingswapens en dreigementen (van Rusland) over het gebruik van kernwapens. Statelijke en niet-statelijke actoren passen hybride strategieën toe, voeren cyberaanvallen en desinformatiecampagnes uit, trachten economische dwang uit te oefenen, of misbruik te maken van irreguliere migratiestromen. Daarnaast wordt gewezen op het belang van het zee- en luchtdomein voor de Europese veiligheid, onze economische ontwikkelingen, vrije handel en energieveiligheid.
Het volgende citaat is interessant: ‘Climate change, environmental degradation and natural disasters will also impact our security landscape over the next decades and are proven drivers for instability and conflict around the globe – from the Sahel to the Amazon and the Arctic region. The competition for natural resources such as farmland and water and the exploitation of energy resources for political purposes are concrete examples in this regard. Decarbonising and making our economies more resource-efficient and circular come with specific security challenges, including access to critical raw materials, value chain management and sustainability, as well as economic and political shifts caused by the transition away from fossil fuels.’
We lezen ook dat extreme weersverschijnselen en natuurrampen door klimaatverandering en degradatie van het milieu niet alleen dreigingen op zich zijn, maar ook ‘risk multipliers’. Hierdoor worden de energie-infrastructuur, landbouwactiviteiten en de beperkte beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen beïnvloed en kunnen in fragiele staten sociale, economische en politieke instabiliteit en conflicten ontstaan. Dat beïnvloedt weer direct onze veiligheid en defensie. Daarbovenop kan een transformatie naar klimaatneutrale economieën sociale, economische en politieke gevolgen hebben waardoor conflictgevoelige situaties worden versterkt. Daarom moet de Common Security and Defence Policy (CDSP) van de EU worden aangepast, zonder het EU-doel van klimaatneutraliteit (‘Green Deal’) in 2050 uit het oog te verliezen, zij het ook zonder de operationele effectiviteit aan te tasten. Dus zullen bij alle militaire missies klimaatverandering en milieuoverwegingen een belangrijke rol spelen en zullen de energie- en grondstoffenefficiëntie worden vergroot. Eind 2023 moet dan de ‘Climate Change And Defence Roadmap’ worden geïmplementeerd waarvoor de lidstaten nationale strategieën moeten ontwikkelen om de strijdkrachten voor te bereiden op klimaatverandering.
We zien in dit document het bekende beeld van een EU met een ernstige vorm van klimaatfixatie vanuit een eenzijdige visie, niet zozeer wat betreft de onderkende risico’s, als wel wat betreft het beleid dat daarop is gebaseerd. De EU heeft na de Russische inval in Oekraïne niet voorzien dat de levering van olie en gas een machtsfactor zou worden, maar ook nadat dit duidelijk werd, bleven de klimaatdoelen heilig. De noodmaatregelen die worden genomen in de huidige energiecrisis zijn slechts een korte omleiding op weg naar het uiteindelijke doel van ‘klimaatneutraliteit’.
Defensienota
Hoewel de Defensienota met de titel ‘Sterker Nederland, veiliger Europa’18 een brede beschouwing verdient, zullen we ons vooral richten op teksten die betrekking hebben op klimaat en energie. De inleiding geeft ons al direct een goed beeld: wereldwijd worden landen geconfronteerd met toenemende dreigingen, verschuivende machtsverhoudingen en de impact van klimaatverandering, waarbij technologische ontwikkelingen een belangrijke rol spelen. We lezen dat langs de randen van Europa instabiliteit en extremisme worden gevoed door de effecten van klimaatverandering en ontoereikend overheidsbeleid. De focus voor Defensie ligt op een moderne, technologische hoogwaardige organisatie met een sneller reactievermogen, groter aanpassingsvermogen en betere gevechtskracht, uiteraard optredend in NAVO- en EU-verband.
Volgens goed gebruik gaat de Defensienota over de startlijn met een evaluatie van de verslechterde veiligheidssituatie waarin we het plaatje uit de voorgaande documenten herkennen. Voor de te nemen maatregelen worden zes actielijnen benoemd.
Actielijn 1, ‘krachtige ondersteuning’, ziet op vergroting van de inzetbaarheid van de krijgsmacht. Hoewel we bij deze actielijn geen klimaat gerelateerde maatregelen tegenkomen, valt wel de mededeling op dat gewerkt wordt aan een Rijksbrede Veiligheidsstrategie en dat een geïntegreerd risico- en dreigingsbeeld zal worden opgesteld voor de langere termijn. Een dergelijk beeld is essentieel om de rol van Defensie te kunnen bepalen in een klimaat- en energiebeleid, maar bestaat blijkbaar nog niet.
In Actielijn 2, ‘Een goede werkgever, verbonden met de samenleving’, lezen we onder andere dat Defensie bijdraagt aan de maatschappelijke opgave klimaatverandering tegen te gaan, wat extra relevant is doordat klimaatverandering elders ter wereld de instabiliteit aanwakkert. Ook wil Defensie in haar optreden energie-efficiënt zijn omdat dit bijdraagt aan het verkleinen van de logistieke footprint.
In actielijn 3, ‘Versterken van specialismen’, kunnen we iets lezen over duurzaam materieel: ‘De milieu- en klimaatbelasting van onze organisatie moet zo klein mogelijk zijn. Defensie weegt duurzaamheid nadrukkelijk mee als uitgangspunt bij de aanschaf van materieel, enerzijds om de operationele afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen en anderzijds als bijdrage aan de nationale en Europese doelstellingen op dit gebied.’ Hieraan wordt gelukkig wel toegevoegd dat wapensystemen hun noodzakelijke effectiviteit moeten behouden. Ook treft Defensie maatregelen om het gebruik van fossiele brandstoffen terug te dringen.
In actielijn 4, ‘Meer Europese Samenwerking’, wordt ons verteld dat de Europese veiligheidssituatie om daadkracht vraagt. Met verwijzing naar het hiervoor besproken Europese ‘strategische kompas’, lezen we onder andere dat de EU zich tot doel stelt de weerbaarheid tegen cyber, hybride- en klimatologische bedreigingen te vergroten en meer te investeren in gezamenlijke capaciteiten.
In actielijn 5, ‘Innoverend vermogen en nieuwe domeinen’, lezen we onder ‘Duurzaamheid’ dat klimaatverandering één van de grootste uitdagingen van deze tijd is. Er wordt gesteld dat Defensie haar verantwoordelijkheid wil nemen bij het tegengaan van klimaatverandering en vanwege haar omvang ook echt impact kan hebben. Ook lezen we dat naast het tegengaan van klimaatverandering door verduurzamingsmaatregelen Defensie ook beter en sneller moet kunnen inspelen op de gevolgen hiervan voor de veiligheid. We moeten dan denken aan het verlenen aan noodhulp en humanitaire ondersteuning bij rampen door extreem weer of het inspelen op problemen die zich als gevolg van droogte voordoen in potentiële missiegebieden. En dan komt eindelijk het hoge woord eruit bij de actie ‘het opnemen van de gevolgen van klimaatverandering in strategische analyses (in samenwerking met EU en NAVO)’. Ten slotte wordt nog gesteld dat er nog een uitvoeringsagenda ‘verduurzaming’ wordt uitgewerkt waarmee Defensie bijdraagt aan de klimaatdoelstellingen van Nederland, de EU en de NAVO.
Aangezien actielijn 6, ‘Informatiegestuurd werken en optreden’, dat onder andere over ‘cyber’ gaat, ons verder geen klimaatperspectief biedt, sluiten we de beschouwing van de Defensienota hiermee af. We lezen wat er allemaal met de krijgsmacht gaat gebeuren en welke (noodzakelijke) investeringen allemaal worden gedaan, een indrukwekkende lijst, maar van een strategische analyse van de rol van de krijgsmacht op het wereldtoneel is geen sprake, laat staan dat die rol wordt gekoppeld aan de klimaat- energie- of grondstoffenproblematiek. In de Defensienota wordt de prioriteit weer verkeerd gelegd; in de hele opsomming gaat het vooral om zogenaamde duurzaamheidsmaatregelen die op zich nuttig zijn, maar los staan van de klimaatproblematiek en de rol die Defensie daarin als zwaardmacht zou moeten spelen. Dit alles nog los van het feit dat de bijdrage van Defensie aan de aanpak van de klimaatverandering sowieso niet meer dan symbolisch kan zijn. Voor de rol van de krijgsmacht in antwoord op de echte klimaat- en energie gerelateerde dreigingen moet blijkbaar nog veel denkwerk worden verricht.

Samenvatting en conclusie
Het huidige klimaatbeleid kenmerkt zich door een focus op het geheel terugdringen van de door de mens veroorzaakte CO2 uitstoot als gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen. Er zijn echter steeds meer aanwijzingen dat deze uitstoot niet de belangrijkste oorzaak is van de klimaatverandering. Zo laten satelliet-metingen zien dat de afnemende bewolking een belangrijke oorzaak is van de hogere temperaturen op aarde en dat een gering aandeel hierin toegeschreven kan worden aan de toename van broeikasgassen in de atmosfeer. In een realistisch klimaatbeleid wordt niet geprobeerd het klimaat te veranderen maar worden maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen daarvan zoveel mogelijk tegen te gaan.
Fossiele brandstoffen, evenals de schaarse grondstoffen die nodig zijn voor de productie, transport en opslag van elektriciteit, zijn een instrument geworden van de machtspolitiek van landen die er vrijelijk over kunnen beschikken. Landen die niet aarzelen dit machtsmiddel te gebruiken, zullen zich weinig gelegen laten liggen aan de idealistische Westerse klimaataanpak. Met name voor een grondstofarme regio zoals de EU is er een krachtig geopolitiek argument voor reductie van fossiele afhankelijkheid. Energie heeft derhalve een centrale plaats in een integraal veiligheidsbeleid.
Zonder voldoende efficiënt geproduceerde en leveringszekere energie in de EU zal de verdere ontwikkeling van de welvaart stagneren. Goed energiebeheer betekent kiezen voor kernenergie, het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en diversificatie naar hernieuwbare energiebronnen. Een keuze die primair de veiligheid versterkt, en daarnaast op grond van het hoge EROI-getal van kernenergie, een verdere groei van de economie en welvaart mogelijk maakt.
In de besproken veiligheidsanalyses laten beleidsmakers zien een goed oog te hebben voor de huidige dreigingen in de wereld en de mogelijke consequenties van de energie- en klimaatproblematiek. Te veel richt men zich echter op ontwikkelingen die al gaande zijn en laat men zich verrassen door uitingen van machtspolitiek in de wereld.
De ontwikkeling van een integraal veiligheidsbeleid moet de belangen van ons land of coalities waarvan we deel uitmaken als uitgangspunt nemen, houdt rekening met internationale machtsverhoudingen en neemt alle beschikbare machtsmiddelen inclusief de krijgsmacht daarin mee. Een dergelijk beleid ontbreekt in Nederland; het Defensiebeleid is daarvan afhankelijk.
Met de laatste Defensienota wordt Defensie terecht weer versterkt, maar er ontbreekt nog een strategische analyse van de gevolgen van klimaatveranderingen en de energietransitie in EU- en NAVO-verband. We mogen hopen dat een dergelijke analyse de energie- en grondstoffenproblematiek omvat als onderdeel van de economische veiligheidssituatie en factor van invloed in de internationale machtspolitiek. Daarbij geldt dat onze Westerse gemeenschap haar belangen alleen kan zekerstellen als zij stopt met de verspilling van geld voor onhaalbare doelen, de schaarse middelen gebruikt voor adaptatie en innovatie en investeert in kernenergie om zodoende onze energieonafhankelijkheid zeker te stellen.
14. De tekst in deze paragraaf is ontleend aan studies van Dr. Ir. Arnold Bovy (energiebudget en CO2-problematiek) en Dr. Ir. John Lipsch (energie en EROI).
15. De visie van de IPCC is niet waardevrij, getuige onder andere de uitspraak van Christiana Figueres als Executive Secretary van de UN Framework Convention on Climate Change over de IPCC-doelstelling in 2015: ‘Our aim is not to save the world from ecological calamity, but to destroy capitalism’.
16. ‘Onzichtbare neprampen en verzonnen onheil’, Patrick Moore, Uitgeverij Succesboeken 2021.
17. Nurtaev and Nurtaev 2017.
18. Bron: NASA, Earth’s Energy budget.
19. Dr. Herman Harde, Earth Sciences, Vol 8, No 3, 2019, pp 139-159. Doi 10.11648/j.earth.20190803.13.
20. Henrik Svensmark en Nigel Calder, ‘Kosmisch klimaat, waarom de aarde werkelijk opwarmt’, Uitgeverij Veen Magazines B.V. 2007.
21. Dübal H.R., Vahrenholt F., Radiative Energy Flux Variation from 2001 – 2020. Atmosphere 2021, 12, 1297. https://doi.or/10.3390/atmos12101297.
22. Weissbach et al, Energy Intensities, EROI’s and energy payback times of electricity generating Power Plants. 2013
23. Vaclav Smil, Power density, 2010
24. Een soortgelijk begrip zou ook een rol moeten spelen in de stikstofdiscussie wanneer wordt gesproken over het overgaan van intensieve naar extensieve (biologische) landbouw. Bij extensieve landbouw is meer oppervlak nodig voor dezelfde opbrengst. Bij een groeiende wereldbevolking en een beperkte beschikbaarheid van landbouwgrond, kunnen we niet zonder intensieve landbouw (en kunstmest).
25. In zijn boek ‘False Alarm’ stelt Bjorn Lomborg dat het uit oogpunt van kosteneffectiviteit en welvaart (als functie van het GDP) niet wenselijk is zo snel om te schakelen naar hernieuwbare energie als in de huidige doelstellingen is vastgelegd. De grote, niet-effectieve investeringen in klimaatmaatregelen werken in zijn ogen contraproductief in dit opzicht. Minder welvaart betekent minder mogelijkheden de gevolgen van klimaatverandering het hoofd te bieden.
26. Energie, Clingendael International Energy Programma (CIEP) 2017.
27. Op 2 augustus dit jaar lazen we in de media dat deze zomer zonne- en windenergie in 45% van de energiebehoefte in Nederland voorzagen. Wat er niet bij werd vermeld, is dat juist in de periode waarin de energiebehoefte het grootst is, herfst en winter, het rendement van deze energiebronnen veel lager is. Het jaargemiddelde zal dus een heel ander beeld geven.
28. Deze zomer speelde de discussie over de megawinsten van Shell. Shell-ceo van Beurden merkt daarbij op dat er de afgelopen jaren veel te weinig is geïnvesteerd, onder andere door de publieke roep om minder te investeren in fossiele brandstoffen in verband met de klimaatcrisis. De onbedoelde gevolgen ervan zijn dat door de schaarste de olie- en gasprijzen worden opgestuwd terwijl de schone energiebronnen nog onvoldoende opleveren.
29. In oktober vorig jaar besloot het kabinet om de zogeheten exportkredietverzekering voor fossiele projecten van Nederlandse bedrijven in het buitenland af te schaffen
30. Brief regering, ‘Houvast in een onzekere wereld, lijnen van ontwikkeling in het meerjarig perspectief van een duurzaam gerede en snel inzetbare krijgsmacht’, 14-02-2017
31. Defensienota 2022: Sterker Nederland, veiliger Europa, investeren in een krachtige NAVO en EU.