Barbara-vandevoorzitter

Het belang van (onze) vereniging

Nu we alweer een jaar gebukt gaan onder de gevolgen van de coronacrisis en de informatie daarover nog steeds de nieuwsberichten overheerst, krijgen maatschappelijke thema’s minder aandacht. Toch zijn er nog genoeg andere zaken die onze aandacht vragen, zeker ook omdat ze van minder voorbijgaande aard zijn dan de pandemie en van minstens van even groot belang. Wie zijn antennes daarop heeft afgestemd, ziet steeds meer publicaties over de problemen van de huidige maatschappij en het lijkt alsof door de pandemie een aantal tekortkomingen in de menselijke gedragingen wordt uitvergroot. In mijn voorwoord van de eerste Sinte Barbara van 2016 ging ik in op het belang van de VOA uitgaande van wat ze onze leden te bieden heeft. In dit voorwoord wil ik kijkend naar die maatschappelijke problemen, ingaan op het belang van een vereniging als de onze.

Ik geef eerst een bloemlezing van berichten uit de media om u een beeld te geven van de problemen waar ik op doel. Paus Franciscus was eind vorig jaar uiterst kritisch over het huidige economische systeem dat de aarde uitput ten koste van de kanslozen. Zijn kritiek betreft het neoliberalisme waarin de grondgedachte is dat de vrijemarkteconomie alle problemen oplost. Hij stelt dat we weer moeten voelen dat we elkaar nodig hebben en dat we verantwoordelijk zijn voor anderen. Hij constateert dat steeds meer mensen van mening zijn dat het in de huidige tijd niet meer moet gaan om nooit aflatende economische groei, maar om het welzijn van de mensen, om een eerlijke verdeling van welvaart en gezondheid en om gemeenschapszin. In een column in de telegraaf van 28 november vorig jaar stelt columnist Jaap van Duijn de vraag waarom de Aziatische landen het virus veel beter onder controle hebben gehouden dan de westerse landen. Naar zijn mening is de voornaamste reden toch het grote verschil in gemeenschapszin tussen Oost en West, waardoor het verschil in gedrag van de mensen wordt verklaard. In andere publicaties wordt, welhaast voorzichtig, een tegengeluid geuit als het gaat om het thema ‘inclusiviteit’; je bent immers meteen verdacht als je niet meehuilt met de heersende opvattingen. Er is sprake van een totalitaire inclusiviteits-ideologie zoals psychiater Frank Koersman betoogt. Hij stelt ook dat we als samenleving moeten leren om weer nee te zeggen tegen kinderen, die gewoon waarden en normen moeten leren, maar ook tegen allerlei groepen die zich om wat voor reden dan ook gekwetst voelen. Hij praat ook over herwaardering van de traditionele vaderrol, wat hen ongetwijfeld aan de schandpaal van de feministen doet belanden. In de Angelsaksische wereld, maar ook al in de rest van de westerse wereld is het vrije woord geen vanzelfsprekendheid meer, zelfs niet op de universiteiten. Er zijn in onze samenleving vele taboes voor zaken waarover niet gesproken mag worden of alleen op een bepaalde manier. Een kritisch tegengeluid over bijvoorbeeld de ‘Black-Lives-Matter-beweging’, gender, religie, inclusiviteit, aangeboren verschillen tussen mannen en vrouwen, feminisme enzovoort, wordt niet getolereerd en mensen die het wagen zelfstandig na te denken, worden weggehoond of gepest of zelfs ontslagen. De sociale media versterken deze negatieve effecten door blinde hysterie of ongefundeerde, veelal gekopieerde kritiek. In onze zogenaamde vrije samenleving heeft iedereen recht op een eigen mening, zolang die mening maar de juiste mening is naar het standpunt van degenen die de rest weten te overschreeuwen. Uiteindelijk ontstaat een sfeer van onveiligheid en angst waardoor vele andersdenkenden om verder onheil te voorkomen excuses aanbieden voor hun vermeende wandaden, al was het maar om niet ontslagen te worden. Het gevolg is een excuuscultuur, waarbij je nooit te ver terug kunt gaan in de tijd om je fouten of die van je voorvaderen bloot te leggen.

Het is de moeite waard eens wat dieper in deze problematiek te duiken en de oorzaken te benoemen. Ik breng twee schrijvers voor het voetlicht die dat op onnavolgbare wijze hebben gedaan en probeer een korte samenvatting te geven van hun standpunten. Na die te hebben besproken, kom ik uiteindelijk bij het belang van onze Vereniging. Een lange omweg, maar naar mijn idee het volgen waard.

Om te beginnen verdient het boek ‘De onzichtbare maat, archeologie van goed en kwaad’ van Andreas Kinneging aandacht. Ik zal trachten wat hooflijnen ervan te schetsen, hoewel een samenvatting nooit geheel recht kan doen aan een doorwrocht werk als dit. De centrale stelling in het boek is dat we in een nieuw tijdperk leven met wereldbeschouwingen die radicaal breken met die van de Europese Traditie die ongeveer 2500 jaar geleden begon, met alle negatieve gevolgen van dien. Die Traditie steunt op de Griekse filosofie van Plato en het Christendom met kerkvader Augustinus (354-430) en Thomas van Aquino (1225-1274) als belangrijkste auteurs. Na het hoogtepunt van de Traditie in de zestiende en zeventiende eeuw, begint de Verlichting met denkers als René Descartes (1596-1650) en Thomas Hobbes (1588-1679) zich ertegen af te zetten. Haar belangrijkste idealen zijn vrijheid en gelijkheid. Eind achttiende eeuw ontstond in Europa de Romantiek, een levens- en wereldbeschouwing die ook tegen de Traditie inging en de beginselen van vrijheid en gelijkheid hanteerde, maar op andere wijze dan de Verlichting. De Traditie verloor daarna geleidelijk terrein, maar kreeg de definitieve genadeklap in de revolutionaire jaren zestig van de vorige eeuw, waarna de wereldbeelden en idealen die waren gebaseerd op Verlichting en Romantiek de overhand kregen. In een grondige analyse verdedigt Kinneging de opvattingen van de Traditie en bekritiseert het moderne denken van vrijheid en gelijkheid dat naar zijn mening niet alleen tekortschiet, maar zelfs het geluk van de mens en de vrede en harmonie in de maatschappij ernstig bedreigt.

Kinneging stelt dat in de Verlichting sprake is van een ontaarding van de oorspronkelijke idealen van dezelfde rechten en een zekere welstand voor iedereen. Die ontaarding kwam tot uiting door het geloof in ongelimiteerde vooruitgang op alle mogelijke gebieden; het verleden was slecht en alles kon en moest beter door toenemende kennis. Daardoor zouden alle begeertes kunnen worden bevredigd en kon optimale vrijheid ontstaan. In die opvattingen gaat het in de wereld om produceren en consumeren; een overheid moet die bevorderen. Het gevolg is een oppervlakkige wereld, een consumptiemaatschappij, waarin genieten en doen waar je zin in hebt het hoogste goed zijn.

Hoewel de Romantiek eveneens de idealen van vrijheid en gelijkheid koestert, verstaat ze er iets anders onder. Een kernbegrip in de Romantiek is ‘natuur’ in de zin van oorspronkelijk en echt. Als zodanig is het een reactie op het oppervlakkige streven naar behoeftebevrediging van de Verlichting; het gaat niet om produceren en consumeren, maar om authenticiteit. Ware vrijheid en gelijkheid is jezelf kunnen ontplooien en andere daartoe de ruimte geven. Kinneging ziet de Romantiek als een noodzakelijke correctie op het verlichtingsdenken, maar stelt dat de romantische opvattingen zelf ook problematisch zijn, aangezien ze leiden tot een radicaal individualisme. Er is een te grote gerichtheid van de mensen op zichzelf waardoor egoïsme en asociaal gedrag ontstaan.

Verlichting en Romantiek beschouwen een gemeenschap als beperkend voor de vrijheid van het individu. We zien dat terug in de huidige tijd waarin de gemeenschap als natuurlijke leefwereld van de mens wordt miskend; voor de moderne mens komt na het individu de staat, die de noodzakelijke regelingen treft, en de markt. De gemeenschap wordt van oudsher gevormd door in eerste instantie het gezin en de familie, maar ook door de vereniging, het dorp, het kerkgenootschap enzovoort. In een gemeenschap heersen de waarden en normen van eensgezindheid en belangeloze wederzijdse bijstand. Wie het belang van gemeenschappen onderkent, zoals steeds meer mensen doen, erkent dat markt en staat nodig zijn, maar ziet ook in dat die niet overheersend moeten zijn. De mens is tenslotte een sociaal wezen en alleen een gemeenschap kan de voor hem noodzakelijke geborgenheid geven. Daarvoor is wel nodig dat de mensen die de gemeenschap vormen dezelfde waarden, normen en opvattingen delen. Dit alles betekent dat het in het leven niet alleen gaat om vrijheid en gelijkheid; er spelen meer principes. Kinneging constateert dan dat de idealen van vrijheid en gelijkheid van Verlichting en Romantiek vandaag de dag nog steeds niet volledig zijn gerealiseerd, waardoor ze steeds radicaler worden. Dat effect wordt nog versterkt doordat die idealen in wezen tegenstrijdig zijn. De ultieme vrijheid is anarchie waarin het recht van de sterkste heerst, waardoor chaos en wetteloosheid ontstaan. Gelijkheid kan echter alleen door een centraal gezag worden afgedwongen. Gelijkheid gaat ten koste van de vrijheid van meningsuiting, vereniging, religie enzovoort, met als gevolg gecentraliseerde tirannie. In onze Westerse samenleving heeft het gelijkheidsideaal de overhand gekregen.

Het mensbeeld van de Traditie wijkt fundamenteel af van dat van de Verlichting en haar idealen staan recht tegenover de opvattingen over vrijheid en gelijkheid, maar Kinneging stelt dat het onjuist zou zijn ze daarom af te wijzen. Waar het om gaat is welke opvattingen het beste aansluiten bij de werkelijkheid en beter antwoord geven op de vragen des levens. Wat haar mensbeeld betreft maakt de Traditie onderscheid tussen wat de mens is en wat die zou moeten zijn. Ze legt dus waarden en normen op. De Verlichting erkent geen normen; opvattingen over goed en kwaad zijn subjectief en er is geen diepere betekenis. In het verlichtingsdenken stellen een markteconomie en de consumptiemaatschappij mensen het beste in staat hun begeertes te bevredigen. Het ideaal is zoveel mogelijk consumeren, en aangezien men nooit genoeg heeft, ontaardt het in hedonisme en decadentie. Daarbij geldt weliswaar dat andere mensen geen schade mag worden berokkend, maar de begeertes worden niet door objectieve waarden of normen begrensd. Omdat de mensen hun eigen begeertes uiteindelijk vooropstellen, moeten zij afspraken maken in het voordeel van iedereen. Daarvoor is een sterk staatsgezag nodig om controle uit te oefenen. Uiteindelijk ontstaat een koude en harde maatschappij, zonder beleefdheid, vriendelijkheid en naastenliefde, gericht op het vergaren van zoveel mogelijk eigenbezit. Het verschil in opvattingen tussen de Traditie en de Verlichting wordt ook weerspiegeld in de opvoeding. In de traditie moet de ziel van het kind op orde worden gebracht om er een redelijk en verstandig mens van te maken. Ouders moeten hun kinderen leiden; kinderen kunnen pas vrijheid krijgen als er sprake is van redelijkheid. Het gaat om verstandigheid die moet worden aangeleerd.

Voor de Traditie is de bevrediging van de eigen begeertes zoals de Verlichting voorstaat het grootse obstakel voor een goed leven. In plaats daarvan is hiërarchie een leidend beginsel, op kosmisch niveau met God aan de top, op maatschappelijk niveau, waarbij de besten moeten leiden en op individueel niveau waar de ziel over het lichaam moet heersen. Binnen de ziel heeft dan weer de rede de overhand over de wil en de begeertes. De mens heeft van nature de neiging zich tegen hiërarchie te verzetten en als die niet wordt gehandhaafd, ontstaat chaos. Als de delen van de ziel hun plaats kennen, en de rede heeft de overhand, dan zijn er harmonie en vrede en streeft heel de mens naar het goede. Hebben de begeertes de overhand, dan is de mens te veel gericht op het hebben, regeert de wil dan willen de mensen belangrijk zijn en streven zij naar macht. Iemand die ambitie en doorzettingsvermogen heeft kan veel bereiken en dat kan in het voordeel van velen zijn, maar hij kan een gevaar gaan vormen als anderen hem naar zijn idee voor de voeten lopen. Het belang van de hiërarchie zien we ook terug in het maatschappijbeeld van de Traditie. De mens bij wie de rede het primaat heeft, moet heersen; leiding kan alleen worden toevertrouwd aan degene die redelijk en evenwichtig is. De meeste mensen van de bevolking worden echter gedreven door begeertes; die mensen zijn ongeschikt om leiding te geven. Krijgen zij toch macht, dan volgt een corrupt en incompetent regime. In de maatschappij is hiërarchie dus noodzakelijk en kan er van gelijkheid geen sprake zijn. In het verlengde daarvan speelt ook ‘vrijheid’ in de Traditie geen belangrijke rol. Hiërarchie vereist gehoorzaamheid en trouw aan de mensen die leidinggeven; vrijheid doet afbreuk aan de ondergeschiktheid en is slecht voor de maatschappij. Daar staat tegenover dat de leider zo goed mogelijk in het belang van iedereen moet handelen, waarbij hij zich dient af te vragen wat zijn plichten zijn en niet wat zijn rechten zijn.

Natuurlijk heeft het verlichtingsdenken en de technologische vooruitgang die dat met zich meebracht de maatschappij veel welvaart gebracht. Toch twijfelt Kinneging over de uiteindelijke gevolgen daarvan en stelt dat nihilisme de uiterste consequentie is van het ontbreken van objectieve waarden en normen en het primaat van de eigen begeertes. Het gevolg is het egoïsme van een immorele mens die de bevrediging van zijn behoeftes boven alles stelt. De traditie kent de objectieve waarde van het ‘Goede’ en echt geluk is pas mogelijk als het subjectieve goede samenvalt met het objectief goede.

Hoewel de Romantiek de bevrediging van begeertes in het verlichtingsdenken net als de Traditie afwijst, is er geen sprake van terugkeer naar de traditionele waarden. Zoals gezegd stelt de Romantiek dat iedereen de vrijheid moet krijgen zich volledig te ontplooien. Het leren kennen van de eigen ‘ik’ is de hoogste taak van ieder mens. De opvattingen van de Romantiek hebben een aantal consequenties voor onze samenleving. In de eerste plaats impliceren ze dat dat men ieder mens moet accepteren zoals hij is en in zijn waarde moet laten. Tolerantie is dus de norm in een open samenleving waarin diversiteit wordt toegejuicht. De echte romanticus is echter altijd met zichzelf bezig en niet met de wereld om hem heen. Dat egoïsme is volgens de romantische opvattingen van zelfontplooiing juist belangrijk, maar is niet bevorderlijk voor een harmonieuze samenleving doordat sociale verbanden uiteenvallen. De romanticus respecteert ook de natuur en is van mening dat die met rust moet worden gelaten. Idealen zijn anti-industrialisatie, duurzaamheid, vegetarisme, verzet tegen de bio-industrie enzovoort. Maar in het omarmen van die idealen heeft de Romantiek een totalitair karakter gekregen; andersdenkenden krijgen niet de kans hun gefundeerde kritiek naar voren te brengen. Dat zien we ook in andere vormen van maatschappijkritiek waarmee het ecologisch denken doorgaans samengaat. Belangrijke onderwerpen zijn gelijkheid van minderheden, vrouwen- en genderrechten.

Met het zich afzetten tegen de Verlichting en haar opvattingen over het individu is de Romantiek doorgeschoten. Natuurlijk heeft elk mens unieke eigenschappen, maar ook gemeenschappelijke kenmerken, die ook bepalen wat goed of slecht voor hem is. Deze opvattingen van de Romantiek plaatsen haar tegenover de Traditie die niet zozeer is geïnteresseerd in het individu als wel in het wezen der dingen. En net als de Verlichting mondt ook de Romantiek uiteindelijk uit in nihilisme, zij het via een andere weg. De romanticus erkent alleen de eigen maatstaven van de mens; die zijn subjectief en relatief ten opzichte van die van andere mensen. Maar als alles relatief is, dan zijn dat ook de beginselen van vrijheid en gelijkheid. Dat kan leiden tot een besef van nutteloosheid, of tot ongeremd egoïsme dat geen rekening houdt met anderen en bij tegenslag omslaat in levensmoeheid.

Het is duidelijk dat Kinneging de grondslagen van de Traditie stelt boven de idealen van de Verlichting en de Romantiek. Hij meent dat tegenwoordig niemand de fundamentele vraag stelt naar de waarde van vrijheid en gelijkheid, tevreden als men is met de heersende cultuur. Maar dat is wel belangrijk gezien zijn analyse. De kern van het probleem is dat er in de moderne opvattingen geen objectieve maatstaf bestaat voor ons handelen; er is geen hiërarchische kosmische orde zoals de Traditie die onderkent met een stelsel van waarden en normen, geen objectieve Maat; de mens is zelf de maat der dingen. Deze moderne opvatting spoort echter niet met de werkelijkheid, zoals Plato, die hetzelfde constateerde in zijn tijd, al onderkende en moet dus uitmonden in ellende, zowel voor het individu als voor de samenleving. Het idee van het objectief Goede en de Maat is gefundeerd in de ideeënleer van Plato die ervan uitgaat dat alle dingen een werkelijk bestaande essentie hebben, niet alleen de materiële substanties, maar ook de abstracte begrippen. In de ideeënleer neemt de categorie van morele ideeën een centrale plaats in en daarin het idee van het Goede, de Maat. Individuen zijn wat ze zijn door de specifieke essentie die ze delen met anderen exemplaren van hun soort en die essentie is belangrijker dan de oppervlakkige verschillen die er zijn. Plato’s zielenleer en deugdenleer bouwen hierop voort. Volgens de zielenleer moet de rede het primaat hebben over de wil en de begeertes. Volgens zijn deugdenleer zijn er vier deugden die tot de kern van het menselijke Goede behoren: verstandigheid, rechtvaardigheid, matigheid en moed. Het navolgen ervan stelt de mens in staat een gelukkig bestaan te leiden en maat te houden.

Kinneging geeft dan een beschouwing over het Christendom. De grondgedachte van het Christendom is dat de wereld in essentie goed is, want zij is gemaakt door een goede Schepper die alles zijn juiste plaats heeft toegekend in één overkoepelende hiërarchische orde die de hiërarchische orde van de (Platoonse) ideeën nastreeft. De mens neemt in die schepping een bijzondere plaats in door zijn verstand, dat hem daarmee een bijzondere verantwoordelijkheid ervoor geeft, maar hij is ondergeschikt aan God. Het probleem is echter dat de mens hoogmoedig is en meer wil zijn en meer wil hebben dan hem toekomt. Deze ondeugden zijn wezenskenmerken van de mens en daarom zijn vrijheid en gelijkheid zijn ideaal. Hij denkt dat hij gelukkig zal zijn als hij vrij en gelijk is, maar het tegenovergestelde is het geval. De heerschappij van hoogmoed en hebzucht leiden juist tot gezwoeg, verdriet en pijn. De mens is geneigd tot het kwade (in de zin van het ontbreken van het goede), maar hij kan ook tot op zekere hoogte een goed mens zijn. Tot op zekere hoogte aangezien de mens onvolmaakt is en nooit het hoogste goed kan bereiken. De enige weg voor de mens om uit de ellende van de ondeugden en het kwade te komen is de liefde voor zichzelf op te geven en te kiezen voor de liefde voor God. Hij moet bereid zijn zichzelf niet voorop te stellen en zich op te offeren voor de ander en het Goede, het Ware en het Schone die een objectieve maat in de werkelijkheid vormen, dus voor Gods Wil. De Christen leeft in de hoop ooit voor zijn goede gedrag (in het hiernamaals) te worden beloond. Hij moet het goede echter niet doen in de hoop op beloning, maar omwille van het Goede zelf en niet uit eigenbelang. Het Goede staat hoger dan ons geluk. Als de wereld werkelijk beoogd is als iets goeds, is dit de enige weg en waarheid.

In de Christelijke wereldbeschouwing worden de Griekse filosofie en het Bijbelse erfgoed bij elkaar gebracht; de Traditie is een Platoons Christendom. Augustinus is daarvan, vanuit een Platoons perspectief, de grondlegger, Thomas van Aquino heeft haar vervolmaakt. Kinneging besluit met de constatering dat de diepte en rijkdom van het Christendom erg groot zijn en dat het moderne denken van Verlichting en Romantiek daar maar pover en schraal bij afsteken.

Evenals Kinneging ziet Jonathan Sacks in zijn boek ‘Moraal’ de oorsprong van de veranderende opvattingen die leidden tot ontkenning van objectieve morele normen in de Verlichting. Hij constateert dat vanaf de negentiende eeuw het ‘ik’ het primaat kreeg, waardoor de objectieve en gedeelde moraal veranderde in een subjectieve moraal, naar persoonlijke smaak, dus zonder overeengekomen principes en objectieve waarheden. Daardoor groeide het individualisme en werd wat mensen persoonlijk aanging overgelaten aan de staat. De grote omslag vond plaats door de liberaliseringsmaatregelen van de jaren zestig die een samenleving voortbrachten die niet werd gesteund door bepaalde leidende, gemeenschappelijk gedragen denkbeelden en waarin geen gedeelde morele code als bindmiddel fungeerde. Deze verandering werd nog versterkt door de technologische revolutie van de jaren negentig. Het model van ultieme vrijheid leidt echter tot eenzaamheid, kwetsbaarheid en nihilisme, terwijl we elkaar nodig hebben om echt mens te zijn. In het Westen is men de afgelopen vijftig jaar vergeten dat een vrije samenleving niet alleen door een markteconomie en een liberaal-economische politiek in stand kan worden gehouden. De markt heeft ons welvaart gebracht, maar we moeten niet denken dat de markt alles is wat we nodig hebben. We hebben een gemeenschappelijke moraal nodig, waardoor we betrokken zijn bij het welzijn van anderen en rekening houden met wat goed is voor iedereen. De markt garandeert geen gelijkheid, verantwoordelijkheid en integriteit en stelt mensen bloot aan de verleiding het eigen belang te laten prevaleren.

Sacks ziet de verschuiving van ‘wij’ naar ‘ik’ als een negatieve cultuuromslag met als belangrijkste indicatoren het vergroten van tegenstellingen in de maatschappij, het toenemend gebrek aan persoonlijk geluk, de toenemende ongelijkheid in de samenleving als gevolg van het voortdurende streven naar economische groei waarbij de menselijke maat uit het oog wordt verloren en ten slotte de aanval op de vrijheid van meningsuiting. Hij legt niet, zoals Kinneging nadruk op de fundering van de moraal. Hij ziet moraal als een systeem dat is gebaseerd op een netwerk van dezelfde waarden, normen, voorschriften, gedragsregels, verantwoordelijkheden en gewoontes. Dat systeem maakt dat we kunnen samenleven zonder te kijken naar kosten en baten en zonder dat dwang hoeft te worden uitgeoefend. Daardoor kijken we niet alleen naar wat goed is voor onszelf, maar ook naar wat goed is voor anderen. Door de versterking van het ‘ik’ ten koste van het ‘wij’ is de bereidheid elkaar bij te staan en mensen in nood te helpen grotendeels verloren gegaan, maar zij bestaat nog in religieuze gemeenschappen.

Volgend op zijn analyse geeft Sacks ons een aantal noties mee, waaruit ik een greep doe. Hij stelt dat men om volledig mens te zijn directe ontmoetingen met andere mensen nodig heeft; pas dan ontstaat echte communicatie. Door spreken en luisteren in een subtiele uitwisseling van gedachten en emoties leren we denken in termen van ‘wij’ en ontstaat een moreel leven. Sociale media kunnen deze persoonlijke relaties niet vervangen. Het gezin, als hoeksteen van de samenleving, is wezenlijk voor ontwikkeling van de moraal door de wederzijdse liefde en bevordering van het wij-gevoel. In het gezin leren de kinderen de gevoeligheden van relaties en de waarden die van belang zijn in de maatschappij. Sacks observeert dat tegenwoordig alles wat samenkwam in het gezin uit elkaar is getrokken. Daarmee verdwijnt uiteindelijk ook de verantwoordelijkheid voor de opvoeding. Hij is ook van mening dat een identiteitspolitiek die zaken als religie, etniciteit, gender en seksuele geaardheid benadrukt, tot mislukken is gedoemd, aangezien die niet leidt tot integratie, maar tot intolerantie. Hierdoor valt de maatschappij uiteen in zichzelf isolerende, niet-communicerende groepen. Een uitweg uit deze problematiek is het benadrukken van de samenleving met gemeenschappelijke waarden en normen, goede onderlinge relaties, wederzijds respect en het recht op anders-zijn. Diversiteit is verrijkend, mits die hand in hand gaat met een gemeenschappelijke nationale identiteit; een morele maatschappij met gedeelde waarden en normen. Ten slotte schenkt Sacks veel aandacht aan de communicatie tussen mensen, waarin tegenwoordig veel veranderingen optreden. Kenmerkend is het gebrek aan respect voor waarheid en fatsoen. Door het ontbreken van een gemeenschappelijke en objectieve morele code is er geen rem om de waarheid geweld aan te doen. Er is een kakofonie van leugens, halve waarheden en verdraaiing. Waarheid is echter geen relatief begrip; echte waarheid bestaat en is nodig voor onderling vertrouwen. Het waarheidsprincipe is terug te voeren op de Christelijke overtuiging, die ook Plato had, dat God de waarheid is. Zonder waarheid en vertrouwen is er geen echte samenleving mogelijk. Mede door het verlies van waarheid als waarde heersen tegenwoordig op universiteiten gebrek aan tolerantie en respect voor afwijkende meningen. Er is sprake van morele chantage onder het motto ‘als je niet aan de kant van het slachtoffer staat, ben je een onderdrukker. Degenen die hun eigen standpunt willen verdedigen tegen de heersende opvattingen worden verketterd of ontslagen. Universiteiten zijn geen vrijplaatsen meer voor het zoeken naar de waarheid in een open debat. Echte vrijheid is echter mensen te zeggen wat ze niet willen horen.

Na zijn observaties gaat Sacks ten slotte nog nader in op moraal en religie. Hij stelt dat in tegenstelling tot de heersende opvattingen er wel degelijk een objectieve moraal bestaat die is gefundeerd in het Joods/Christelijk geloof. Wat ons als mensen onderscheidt van andere levende wezens is ons zelfbewustzijn dat ons tot morele wezens maakt en dat onze verantwoordelijkheid en vrijheid om keuzes te maken benadrukt. We kunnen nee zeggen als we weten dat ons handelen anderen nadeel zal berokkenen. Sterker nog, we kunnen zin geven aan ons leven als door ons toedoen anderen het goed hebben. In een wereld die wordt gedomineerd door het eigen ik zal de zinloosheid toeslaan. Er is een morele gemeenschap nodig om een samenleving te vormen als tegenhanger van de staat; de staat kan geen waardigheid, fatsoen en verantwoordelijkheid voor haar burgers creëren. Zonder morele gemeenschap is er strijd om macht en twistziek, agressief gedrag, maar geen samenwerking. Om moreel te kunnen zijn moeten we ons verplichten aan een morele gemeenschap en -code en daarnaar handelen, ook als ons dat niet goed uitkomt. Religies voegen echt iets toe aan de samenleving, ongeacht de grondslagen ervan. Religies vormen gemeenschappen, bevorderen gezagsgetrouwheid en helpen ons na te denken over de gevolgen van ons handelen voor de langere termijn. Religie verlost ons uit de eenzaamheid en helpt ons om ons open te stellen voor anderen. Ten slotte: moraal is belangrijk omdat voor ons mensen relaties kostbaar en omdat contacten met anderen minder confronterend zijn als ze plaatsvinden volgens een gedeelde gedragslijn van fatsoen en wederkerigheid. Moraal leert ons dat er betere manieren van leven zijn dan die waarin we onze behoeften maximaal bevredigen.

Het boek van Kinneging is vooral beschouwend van aard en goed gestructureerd; hij kenschetst het ook als een studieboek dat zich niet leent voor oppervlakkige lezing. Zijn beschrijving van wat er schort aan de huidige tijd is zeer herkenbaar en doordat hij man en paard durft te noemen is zijn kritiek een verademing om te lezen in een tijd waarin bijna niemand zich nog durft uit te spreken. Zijn behandeling van het gedachtegoed van Plato en van de geschiedenis van het Christendom, vraagt wat meer inspanning van de lezer, maar is de moeite waard en verhelderend als basis voor zijn kritiek op de huidige tijd. Jonathan Sacks gaat in zijn boek, vanuit eenzelfde observatie over wat er mis is in de maatschappij en erkenning van het bestaan van een objectieve moraal, meer in op de praktijk van alledag. De lijn van zijn betoog is niet altijd scherp, mede doordat hij te pas en te onpas andere schrijvers citeert zonder dat het iets toevoegt en doordat hij nogal eens in herhalingen vervalt. Het verschil in stijl laat zich mogelijk verklaren doordat Kinneging hoogleraar rechtsfilosofie is en Sacks filosoof en opperrabbijn die gewend is mensen toe te spreken. Hoe dan ook, het beeld van de tegenwoordige tijd is niet zo zwart als Kinneging lijkt te schetsen, maar er is naar mijn mening ook geen reden voor het grenzeloze optimisme dat Sacks aan het eind van zijn boek tentoonspreidt, wanneer hij stelt dat het allemaal weer goed kan komen. De problemen die beide schrijvers constateren, bestaan wel degelijk en iedereen kan zich voorbeelden uit eigen ervaring voor de geest halen. Er is in onze maatschappij zeker sprake van individualisme waardoor mensen alleen oog hebben voor hun eigenbelang. Consumeren, zoveel mogelijk bezit vergaren en op vakantie gaan, zijn het enige wat telt, want je moet zoveel mogelijk genieten. Contacten zijn oppervlakkig, er is geen diepgang (alleen maar ‘lullen en lachen’ in de woorden van Kinneging), de waarheid is niet van belang en kennis kun je opdoen door de ongefundeerde mening van anderen op de sociale media over te nemen. Dat spaart je de moeite je zelf ergens in te verdiepen. Hoewel het nut van de sociale media onmiskenbaar is, zijn zij ook het middel om iemand helemaal kapot te maken, zonder dat iets als een geweten dat verhindert; de ander, die je toch niet ziet, doet er immers niet toe. De beperkingen die nodig zijn om de coronacrisis het hoofd te bieden, worden door velen als een te grote beperking van de eigen vrijheid opgevat, daarmee ontkennend dat het probleem alleen door naleven van de opgelegde regels en door solidariteit kan worden opgelost. De coronacrisis heeft echter ook veel voorbeelden van gemeenschapszin en mededogen laten zien. Dat toont aan dat er nog genoeg mensen zijn die wel gemeenschapszin hebben, die wel volgens een objectieve moraal handelen en begaan zijn met het lot van de medemens.

Je kunt met de schrijvers van mening verschillen over het belang van een religie (waartoe Kinneging ook de Islam rekent) om tot een objectieve, traditionele moraal te komen en het wij-gevoel te laten prevaleren boven ongeremd individualisme. In ieder geval kun je stellen dat religies ook gemeenschappen vormen waarvan de leden dezelfde waarden, normen en opvattingen hanteren. Het belang van grote of kleine gemeenschappen die het wij-gevoel stimuleren kan niet genoeg worden benadrukt.

Defensie vormt zo’n gemeenschap van gedeelde waarden, normen en gedragsregels; ze worden met de paplepel ingegeven en bevorderen de teamgeest. Zonder teamgeest is operationele inzet ondenkbaar. Ook onze Vereniging is van belang als een echte gemeenschap voor haar leden of in bredere zin voor Defensie en zelfs daarbuiten voor de maatschappij. Binnen onze Vereniging vanuit het bestuur en vooral binnen de afdelingen, zullen leden uit kameraadschap en wederzijds vertrouwen voor elkaar zorgen en elkaar helpen, letterlijk tot het einde toe, of steunen in praktische zaken als je nog actief dienend bent of een loopbaan buiten Defensie zoekt. Het saamhorigheidsgevoel zorgt in de ware zin des woords voor ver-eniging, het vormen van één gemeenschap die haar leden in staat stelt actief deel te nemen aan of betroken te blijven bij activiteiten. Leden zijn daardoor ook bereid taken te vervullen die noodzakelijk zijn voor (het voortbestaan van) de Vereniging, zonder dat zij daarvoor een tegenprestatie of beloning verwachten; het wij-gevoel staat voorop. In bredere zin dragen de doelstellingen van onze vereniging van kameraadschap, traditiehandhaving en het bevorderen van het vakmanschap bij aan het welbevinden van de mensen binnen een eenheid, aan het vertrouwen in eigen kunnen en aan het gevoel deel uit te maken van een bijzondere gemeenschap en daarmee aan de operationele inzetbaarheid van de eenheid. Buiten Defensie kan onze Vereniging de maatschappij een spiegel voorhouden door bij haar activiteiten te tonen hoe waardevol vereniging is, dat wil zeggen wat het belang is van handelen vanuit gemeenschappelijke normen, waarden en overtuigingen en rekening houdend met elkaar. Wij kunnen laten zien in onze externe contacten wat het betekent je in alle omstandigheden, dus ook als het je niet goed uitkomt, te gedragen volgens een objectieve moraal en niet alleen uit te zijn op eigenbelang, nog afgezien van de officierseed of -gelofte die ons ook tot leidraad dient. Dat klinkt idealistisch, maar als officier hebben wij tenslotte ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid.

Andere artikelen

Login ledengedeelte VOAWEB