Toen ik in 2001 – 2002 als commandant van het geneeskundig peloton van het C-team in Novi Travnik zat, heb ik met een paar collega’s een keer of tien A few good men (1992) gekeken, met Jack Nicholson en Tom Cruise. Tom Cruise voert als advocaat de verdediging van twee mariniers van de Amerikaanse marinebasis in Guantanamo Bay, die verdacht worden van doodslag op collega Santiago, die niet zo goed mee kon komen. Het vermoeden bestaat, dat van hogerhand is bevolen de collega aan te pakken en hem zo te motiveren beter te presteren. Uiteindelijk lukt het om de commandant, kolonel Jessup, vertolkt door Jack Nicholson, als getuige in de rechtszaal te krijgen. Cruise weet hem zo te tergen, dat hij de volgende speech ten beste geeft:
“Son, we live in a world that has walls, and those walls have to be guarded by men with guns. Who’s gonna do it? You? (…) I have a greater responsibility than you can possibly fathom. You weep for Santiago, and you curse the Marines. You have that luxury. You have the luxury of not knowing what I know — that Santiago’s death, while tragic, probably saved lives; and my existence, while grotesque and incomprehensible to you, saves lives.
(…) We use words like “honor,” “code,” “loyalty.” We use these words as the backbone of a life spent defending something. You use them as a punch line. I have neither the time nor the inclination to explain myself to a man who rises and sleeps under the blanket of the very freedom that I provide and then questions the manner in which I provide it. I would rather that you just said “thank you” and went on your way. Otherwise, I suggest you pick up a weapon and stand the post. Either way, I don’t give a DAMN what you think !”
‘Goed gezegd!’, vonden we, ‘dat was nog eens een echte militair, die voor zijn kerels stond’. Dat Jessup later toegaf inderdaad het bevel te hebben gegeven de zwakkeling aan te pakken, met het onbedoelde maar toch fatale gevolg, zagen we voor het gemak maar even over het hoofd.
De laatste tijd schieten de woorden van Jessup me regelmatig door het hoofd, als ik bijvoorbeeld op LinkedIn, berichten en de reacties daarop lees over – vermeende – misstanden bij Defensie. Bijvoorbeeld over de vrouwen van Chora die via een rechtszaak schade willen verhalen op de Staat der Nederlanden, over veteranen die over hun benarde situatie praten met journalisten, over het mortierongeluk in Mali en zo kan ik nog wel even doorgaan. Vaak gaat het over persoonlijk leed van veteranen, aangrijpende verhalen van mensen die ondanks de situatie het goede proberen te doen.
Het narratief dat zich tot mijn ontzetting hierbij steeds ontrolt lijkt op de speech van Jessup: iemand die zijn leven in de waagschaal stelt voor onze vrijheid (of veiligheid en democratische rechtsorde) is boven iedere twijfel verheven en mag geen voorwerp zijn van kritiek of onderzoek. Politici die geen militaire achtergrond hebben, stellen alleen vragen voor eigen politiek gewin. De media bedienen zich van laaghartige methodes om de Krijgsmacht op een ongenuanceerde manier in een kwaad daglicht te stellen en dienen daarmee op te houden. Praten met de pers, laat staan lekken, is uit den boze, het woord ‘verraad’ echoot op de achtergrond. Daarbij geld ook, dat in the fog of war beslissingen in een fractie van een seconde genomen moeten worden en dat iedereen die er niet bij was dat niet kan begrijpen en er ook geen vragen over mag stellen. Zeg liever ‘dank je wel’.
Men verliest in dit narratief uit het oog, dat het precies die democratische rechtsorde en de vrije pers zijn, waarvoor de militairen hun leven in de waagschaal stellen. Het is onmogelijk, dat zij zich onttrekken aan de – soms ongemakkelijke – vragen uit de democratische instituties en de pers. Juist omdat beslissingen in een fractie van een seconde genomen moeten worden, is de beoordeling achteraf noodzakelijk. Vaak is dan meer informatie beschikbaar en dat is niet altijd gunstig voor de betrokken militair. Als die vragen en die beoordeling achteraf allemaal niet zouden mogen of kunnen, dan is al die inzet, al dat leed, al die vernieling voor niets geweest. Dan glijden we af naar barbarij. Dan glijden we af naar datgene waar we ons tegen proberen te verdedigen: statelijke en non-statelijke actoren, die democratische instituties als ornamenten voor hun dictatoriale bestuur gebruiken, de rechterlijke macht inzetten voor hun eigen gewin en het vrije woord daarbij knevelen onder het mom van de ‘goede zeden’ of ‘inmenging van buitenlandse agenten’. Vul zelf maar in: Rusland, China, Iran, N-Korea, Syrië etc.
Dat men zich betrokken voelt bij de persoonlijke verhalen van de individuele veteranen is begrijpelijk, dat voel ik ook. En het bovenstaande narratief voltrekt dan zich dan ook wel eens in mij. Maar waar ik voor waak is het veel optredende mechanisme, dat de persoonlijke verhalen projecteert op het hele militaire apparaat, dat daarmee ook uitgesloten is van kritiek en onderzoek. En dat is niet acceptabel. Want hoewel veel mensen die zich in dit discours roeren de schuld voor dingen die misgaan leggen bij de (vanzelfsprekend incompetente) politieke leiding, gebrekkige financiering, het parlement en de pers, gaat er in de defensieorganisatie zelf natuurlijk ook van alles mis. En helaas lukt het defensie niet om alles zelf boven water te krijgen of onder ogen te zien. Ieder lek is daarbij een teken, dat introspectie tekortschiet. En dan is het goed dat de pers gaat wroeten. Dat is vaak pijnlijk, maar wel noodzakelijk. En als er dan iets onwelgevalligs in de openbaarheid komt, is de neiging vaak om het te vergoelijken of weg te redeneren. Maar dat maakt het alleen maar erger: alles waar je niet meteen open over bent, is aanleiding om te speculeren en door te spitten.
Dat laatste is wat er zeker gebeurt als reacties komen langs de lijn: “je was er niet bij en je hebt het nooit meegemaakt, dus je kunt het niet begrijpen.” Dat is overigens nooit de officiële woordvoering van Defensie, die bestaat in eerste instantie vaak uit ambtelijke platitudes of stilzwijgen Het is wel hoe beeldbepalende figuren, zoals hoge officieren b.d. en invloedrijke opiniemakers uit militaire kringen, zich uitdrukken. Dat doen ze met de beste bedoelingen om de mensen die hun leven in de waagschaal stellen voor anderen in bescherming te nemen. Het levert ze doorgaans veel bijval op. Ook het voorbeeldgedrag van commandanten buiten dienst wordt kennelijk nog gevolgd en velen wie de dienst verlaten hebben blijven loyaal, esprit de corps is een stevig bindmiddel. Dit voorbeeldgedrag bewijst de veteranen en de Krijgsmacht geen dienst. Integendeel zelfs: het legitimeert – onbedoeld – toedekgedrag en maken het mensen die iets aan de kaak willen stellen in de organisatie veel moeilijker of zelfs onmogelijk. Met alle nare gevolgen van dien: misstanden die verergeren in plaats van hersteld worden, gewetensnood, klokkenluiden, lekken, media-aandacht, Kamervragen. Hoe deze cyclus verder gaat laat zich niet zo moeilijk raden.
Overigens is niet alleen defensie het mikpunt van vragen, kritiek en lekken, alle ministeries komen meer of minder aan de beurt. Daar doet dezelfde cyclus zich voor. Ook het ministerie waar ik zelf werk (JenV) maakt dit regelmatig mee. Denk maar aan de bonnetjesaffaire, de klokkenluider tegen wil en dank bij het WODC, de IND die het maar niet voor elkaar krijgt, de NCTV en zijn aanpak onder het vergrootglas, het vele zwart en later wit lakken. En als je erin zit is dat niet leuk en voelt het oneerlijk. Maar het is helaas bij sommige misstanden de enige manier om er iets aan gedaan te krijgen. Want al die misstanden treffen uiteindelijk mensen: veteranen, burgermedewerkers die hun best doen.
Wat Defensie bijzonder maakt ten opzichte van die andere ministeries, los van het gevaarlijke werk, zijn het blijvende esprit de corps en de invloedrijke oud-commandanten en militaire opiniemakers. Die laatsten kunnen als zij het mechanisme van projectie van het individuele leed op de hele organisatie herkennen en uitschakelen, een belangrijke bijdrage leveren aan het normaliseren van het aan de kaak stellen van misstanden in de organisatie. Hetzelfde geldt voor actieve commandanten bij Defensie, op alle niveaus.
We zijn het namelijk verplicht om netjes en zorgvuldig met de mensen om te gaan, maar onze organisaties verdienen geen medelijden: dat waren, zijn en blijven gevoelloze, ijskoude machines. Als je er zo naar kijkt, dan is het niet erg om misstanden aan de kaak te stellen, die machine voelt er toch niks van. Een heel mooi en eenvoudig middel om steeds te bekijken of er sprake is van een misstand, hebben we allemaal binnen handbereik met de vraag: wat ik hier nu voor mijn ogen zie gebeuren, kan ik dat laten passeren en mezelf daarna nog in de spiegel aankijken? Als het antwoord ook maar de geringste twijfel bevat, dan ben je het aan jezelf aan al die anderen die hun leven in de waagschaal stellen verplicht er iets aan te doen.
Dat is makkelijk opgeschreven, maar in de praktijk valt het nog lang niet mee. En daarom is het goed dat Kamerleden vragen blijven stellen, daar zijn ze voor gekozen. Daarom is het goed dat de pers blijft wroeten in de modder, dat is hun taak. Daarom is het goed dat het OM zaken onderzoekt, zonder passie en zonder vooroordeel. Daarom is het goed dat uiteindelijk de rechter in het uiterste geval het oordeel velt over wat goed was en wat niet. Want dat is de kern van de rechtsstaat die we verdedigen. Zoals iemand hier eerder als een schreef: trouw, gehoorzaam en onderworpen.