Figuur 1: kaartje Duitse Alarmeinheiten
Figuur 1: kaartje Duitse Alarmeinheiten

“In die Zähne fahren”

Duitse tegenreacties van II SS Panzerkorps rond Arnhem tijdens Operatie Market Garden

Er is veel geschreven op de geallieerde luchtlandingsoperatie Market Garden van september 1944. Vooral de 75-jarige herdenking van deze slag leverde een nieuwe serie publicaties op. Veel van deze publicaties behandelen voornamelijk het geallieerde optreden, maar recentelijk zijn er ook een aantal boeken en artikelen verschenen die de succesvolle Duitse tegenreacties beschrijven. Onder andere op basis van archieven van betrokken Duitse eenheden en dagboeken van Duitse militairen. Dit artikel geeft een overzicht van de Duitse tegenreacties rond Arnhem, waarbij ook kort het relevante Duitse optreden rond Nijmegen wordt aangehaald. Het begint met een kort overzicht van de dispositie van de Duitse eenheden en behandelt daarna chronologisch de tegenreacties. Het sluit af met een korte beschouwing. Het geallieerde optreden rond Nijmegen en Arnhem wordt als bekend verondersteld.

Dispositie van de Duitse eenheden aan de vooravond van Market Garden.

Duitsland had een zware nederlaag geleden in Normandië en kon aan het Westfront binnen Heeresgruppe B in augustus 1944 nog slechts 24 infanterie- en 11 panzerdivisies op de been brengen. Maar de panzerdivisies hadden vaak nog maar regimentssterkte met gemiddeld tussen de 5 en 10 tanks. De meeste van de eenheden waren bovendien uitgeput vanwege de lange terugtocht, waarbij ze continue bestookt waren door de geallieerde luchtmacht. Eerdere pogingen om een nieuw front op te bouwen aan de Seine of Somme rivier waren mislukt en na de val van Antwerpen op 4 september, gevolgd door Dolle Dinsdag (5 september) leek niets de geallieerden tegen te kunnen houden. Onder meer door controverse over te volgen strategie binnen het geallieerde top leiderschap (haven van Antwerpen ontzetten, breed of smal opmarsfront), te uitgerekte logistieke lijnen en aanvoer van restant Duitse eenheden (zogenaamde Kampfgruppen) of snel samenvoegde nieuwe Duitse eenheden slaagde het Duitse opperbevel er toch in om een geïmproviseerd verdedigingsfront op te bouwen langs het Albert-kanaal en dit toe te vertrouwen aan het 1e Fallschirmjäger Armee van Kurt Student. In het achterland (o.a. Noord Brabant, Veluwe en rivierengebied) bevonden zich recupererende eenheden en opleidingseenheden. Al deze eenheden hadden opdracht kleine mobiele reactie eenheden gereed te houden. Intussen was de 15e Armee van Von Zangen bezig met de evacuatie van Zeeuws Vlaanderen en het overbrengen van haar eenheden naar West Brabant. Zowel het 1e Fallschirmjäger Armee als 15e Armee vielen beiden onder Heeresgruppe B, gecommandeerd door veldmaarschalk Model. De achtergrens van de Heeresgruppe was de Maas-Waal lijn. Het gebied erboven viel onder verantwoordelijkheid van de Duitse militaire bevelhebber van Nederland, General der Flieger Christiansen.

In het gebied van Nijmegen en Arnhem waren dan ook verscheidene Duitse eenheden aanwezig. Langs de rivier de Waal voerde Generalleutnant von Tettau het bevel over een opvangscherm om terugtrekkende Duitse eenheden op te vangen en te reorganiseren. Zijn meest effectieve eenheid was de SS Underführerschule Arnheim onder bevel van SS kolonel Lippert, bestaande uit ervaren frontsoldaten in opleiding voor onderofficier. Een andere effectieve eenheid van von Tettau was zijn ‘divisiereserve’ in de omgeving van Arnhem, het SS-Panzergrenadier Ausbildung und Ersatz Bataljon 16 in Wolfheze o.l.v. SS kapitein Krafft. Deze eenheid bestond uit twee infanteriecompagnieën en een zware wapen compagnie. Dieper in Nederland waren er ‘Fliegerhorst Batallionen’, bestaande uit terugtrekkend Luftwaffe personeel wat het opvangscherm van von Tettau had opgepikt. Hun gevechtswaarde was gering, met uitzondering van het Fallschirm Ersatz- und Ausbildungs- Regiment Hermann Göring, die nieuwe Duitse parachutisten opleidde. Ook de gevechtswaarde van de ‘Schiffstammabteilungen’ was gering, bestaande uit overbodig Kriegsmarine personeel. Daarnaast waren er op diverse locaties in Nederland bewakingsbataljons bestaande uit Nederlands SS personeel. De dichtstbijzijnde eenheid hiervan was het Nederlandse SS Wach Batallion 3 in Amersfoort o.l.v. SS kapitein Helle. De oostflank van de geallieerde luchtlanding was ook belangrijk. Ook hier bevonden zich diverse Duitse aanvullings- en trainingseenheden, die behoorden tot Wehrkreis VI dat ongeveer geheel Westphalia omvatte. Hiervan was de belangrijkste de 406e Landesschützen (infanterie) Division.

In de eerste weken van september waren er echter ervaren Duitse eenheden in het gebied aangekomen met aanzienlijke gevechtswaarde. Op 7 en 8 september arriveerde restanten van de 9e SS Panzerdivision Hohenstauffen onder bevel van SS luitenant-kolonel Harzer en 10e SS Panzerdivision Frundsberg onder bevel van SS kolonel Harmel in het gebied ten noorden en noordoosten van Arnhem. Beide divisies hadden nog maar tussen de 20 en 30% van hun geautoriseerde sterkte en stonden onder bevel van het 2e SS Panzerkorps van SS generaal Bittrich. De 10e Frundsberg Division zou ter plekke worden gereorganiseerd en worden voorzien van nieuw materiaal. De 9e SS Panzerdivision Hohenstauffen moest haar resterend zware materiaal afgeven aan de 10e SS Panzerdivision Frundsberg en verder verplaatsen naar Siegen in Duitsland om daar nieuwe materiaal en verse manschappen te ontvangen. Diverse Hohenstauffen-officieren negeerden of ontweken echter het bevel om het zware materiaal af te geven aan hun zusterdivisie. Beide divisies beschikten over ieder nog zo’n 2500 man.

De 10e SS Panzerdivision Frundsberg kon uiteindelijk ongeveer een zwakke brigade op de mat brengen, met een staf in Ruurlo, drie panzergrenadier bataljons in Deventer (Boreel-kazerne!), Diepensen en Rheden, een tankeenheid in Vorden en een artilleriebataljon in Dieren. Op 10 september had Harmel daarnaast opdracht gekregen om Kampfgruppe ‘Heinke’ af te staan voor een tegenaanval op het geallieerde bruggenhoofd over het Albertkanaal bij Neerpelt. Deze Kampfgruppe bestond uit een infanteriebataljon, een batterij artillerie, een geniecompagnie en een verkenningscompagnie en raakt later als onderdeel van Kampfgruppe ‘Walther’ betrokken bij de strijd in Noord Brabant.

Op 13 september begonnen de eerste eenheden van de 9e Hohenstauffen Division zich te verplaatsen naar Siegen, waarbij kaderleden en technische specialisten als eersten verplaatsen. De andere eenheden zouden later verplaatsen en hadden ‘Alarmeinheiten’ geformeerd, meestal ter sterkte van een compagnie. Al deze ‘Alarmeinheiten’ lagen links en rechts van de Arnhem-Velp-Zutphen weg en zuid van Apeldoorn op 10-15 km afstand van de stad. Opvallend was dat alle eenheden van het 2e SS Panzerkorps anti-luchtlandingstraining had ondergaan. Dit was een initiatief geweest van de toenmalige Commandant Panzertruppen West generaal Geyr von Schweppenburg in anticipatie van de landing op de westkust. Het was aangeleerd om snel en agressief te reageren met inzet van alle wapens. Men moest ‘in de tanden (Zähne) van de luchtlanding rijden om deze te kunnen verslaan.’ De ‘vijand moest razendsnel tijdens zijn meest kwetsbare fase worden aangevallen, bij de landing, voordat hij zich kon organiseren.’ Lagere kaderleden was geleerd om onmiddellijk te reageren en niet te wachten op bevelen van hogerhand.

De gunstige dispositie van de recuperende Duitse gevechtseenheden, uitgerust met zware wapens was een belangrijke reden van de geallieerde nederlaag rond Arnhem. Met name de 9e SS Panzerdivision Hohenstauffen met negentien compagnieseenheden die binnen 30 minuten tot 2 uur konden reageren en op relatief korte afstand stonden speelde hierbij een belangrijke rol.

De landingen (17 september)

Op 17 september om 10.30 gingen de sirenes af op vliegveld Deelen. Geallieerde luchtmacht bombardeerde luchtverdedigingsposities op het vliegveld en rond Arnhem en Nijmegen. Ook de Willemkazerne, de Menno van Coehoorn kazerne en de Saksen Weimar kazerne werden aangevallen. Om 12.00 was de omgeving van Ede aan de beurt en werden Duitse kazernes Beeckman en Stevin gebombardeerd. De luchtaanvallen alarmeerden natuurlijk wel de Duitse eenheden, waaronder het bataljon van SS Kapitein Krafft in de bossen rond Wolfheze.

Bij dag aanbreken was intussen ook de geallieerde luchtarmada opgestegen en rond 13.00 vonden de luchtlandingen plaats, ten noorden van Eindhoven, zuidoost van Nijmegen en ten westen van Arnhem. De Duitsers in de omgeving van Arnhem reageerden onmiddellijk. De eerste eenheid die in actie kwam was die van SS kapitein Krafft die met twee van zijn drie compagnieën een oefening hield in de bossen van Wolfheze. Hij dirigeerde zijn eenheden in linie en stuurde ze naar de rand van de dichtstbijzijnde landingsplaats. De tweede eenheid die in staat was te reageren was die van SS kapitein Gräbner, de commandant van het 9e SS Aufklärungsbatallion (verkenningsbataljon). Zijn eenheid hield noord van Deelen bij Hoenderloo net een parade om de uitreiking van een Ridderkruis aan hemzelf te vieren, verdiend tijdens de terugtocht uit Normandië. De parade werd bijgewoond door zijn waarnemend divisiecommandant, SS luitenant-kolonel Harzer. Ook SS kolonel Lippert (SS Unteroffizierschule Arnheim) en SS majoor Müller (geniebataljon 9e SS Panzerdivision Hohenstauffen) brachten hun alarmeenheden snel in staat van gereedheid en verplaatsingsgereed. Ook de alarmeenheden van de 10e SS Panzerdivision Frundsberg werden gealarmeerd. Veldmaarschalk Model (Heeresgruppe B) die aanvankelijk dacht dat de luchtlandingsactie bedoeld was om hem te grijpen, verplaatste in paniektoestand zijn hoofdkwartier van Hotel Tafelberg in Arnhem naar kasteel Terborg, waar zijn logistieke ondersteuningseenheid zat. Ook andere niet essentiële ondersteunende Duitse eenheden en hoofdkwartieren verplaatsen zich halsoverkop weg van Arnhem, net zoals het hoofdkwartier van de Luftwaffe 3e Flieger Division op Deelen, wat naar Duisburg verplaatste.

SS kapitein Krafft stuurde onmiddellijk twee gevechtspatrouilles uit richting de vermoedde luchtlandingsterreinen (Renkum, Heelsum) om gevechtsinlichtingen in te winnen. De 2e compagnie kreeg opdracht een aanval uit te voeren op dit terrein, terwijl de 4e compagnie een verdedigingslinie begon in te richten in de buurt van Hotel Wolfheze. Zijn derde compagnie (9e cie) werd vanuit Arnhem naar Wolfheze gehaald om een bataljonsreserve te vormen. De 2e cie voerde de aanval halfhartig uit, beschoot wat ‘gliders’, maar viel al snel terug op de verdedigingslinie van de 4e cie. Krafft zorgde hierna ervoor dat zijn eenheden de twee belangrijkste verharde naderingswegen naar Arnhem afsloten, namelijk de wegen vanuit Ede en vanuit Wageningen, als ook de spoorweg Utrecht-Arnhem. Gedurende de gehele middag van 17 september vocht de eenheid van Krafft met de 1e para brigade van Lathbury en na aankomst van de 9e cie slaagde Krafft erin om zijn posities tot nachtinval vast te houden. Omdat hij vermoedde te zijn omtrokken besloot Krafft van de duisternis gebruik te maken en terug trekken.

De enige andere Duitse eenheid die onmiddellijk luchtlandingsterreinen begon te beschieten was een alarmeenheid van het 4e Batallion Luftnachtrichten Regiment 213 (verbindingen) die de luchtverkeersradar op Deelen bemande. Kapitein Weber stelde snel een eenheid van 90 man samen en viel de meest noordelijke landingszone aan. Na kort beginsucces trok hij toch zijn eenheid terug en richtte een verdediging in aan de rand van vliegveld Deelen.

Generaal Bittrich, commandant van het 2e SS Panzerkorps ontving de eerste vijandmeldingen op zijn CP in Doetinchem rond 13.30 en gaf een alarmeringsbevel al om 13.40. Het ervaren korpshoofdkwartier reageerde bliksemsnel en analyseerde dat de luchtlandingen gericht waren op de bruggen bij Arnhem en Nijmegen. Snel werd de bevelsverhoudingen bijgesteld. De 9e SS Panzerdivision Hohenstauffen kreeg opdracht om Arnhem te verkennen, de brug zeker te stellen en een bruggenhoofd ten zuiden van de rivier Rijn te vormen. Zodra dit was uitgevoerd zou 10e SS Panzerdivision Frundsberg naar Nijmegen optrekken, hier de bruggen zeker stellen en een bruggenhoofd ten zuiden van de Waal vormen.

De 9e SS Panzerdivision Hohenstauffen zette onmiddellijk het verkenningsbataljon van Gräbner in beweging, die binnen twee uur vertrok met 40 pantserwagens en halftracks. Gräbner reageerde adequaat en met een echte ‘verkennersmentaliteit’. Hij verplaatste zijn eenheid naar de noordrand van Arnhem en spoedde zichzelf naar de DivCP in Beekbergen. Zich realiserend dat hier nog weinig overzicht over de gevechtssituatie bestond, zond hij direct een aantal bereden en gepantserde gevechtsverkenningspatrouilles bestaande meerdere pantservoertuigen over de belangrijkste hoofdwegen in de westelijke richting om naderingswegen van de Britse para-eenheden te verkennen. Zijn verkenningspatrouilles meldden de meeste noordelijke gedeelte van de stad nog vijandvrij, maar zijn meest zuidelijke verkenningspatrouille raakte in gevecht met de achterste eenheden van het 2e Parabataljon van Frost die via de Rijnoever inmiddels op weg was naar de Rijnbrug. Een vuurgevecht brak uit en er ontstond hierdoor een gat achter de eenheden van Frost. Gräbner haalde vervolgens zijn verkenningseenheden terug. De meldingen van Gräbner en het ‘bevochten’ gat achter Frost hadden twee belangrijk voordelen voor de Duitsers. Ten eerste kregen ze een goed overzicht over de zich ontwikkelde gevechtssituatie waardoor het mogelijk werd om arriverende Alarmeinheiten gecoördineerd en doordacht te ontplooien. Ten tweede vergrootte de verschijning van Duitse pantservoertuigen, Duitse verkenners en gevechten met zwaardere wapensystemen de al aanzienlijke bevelschaos aan Britse zijde, waardoor belangrijk tactisch voordeel ontstond. Een bewijs dat doortastend optreden van verkenningseenheden van doorslaggevende betekenis kan zijn.

Om 14.40 hadden alle alarmcompagnieën van de divisie zich intussen gereed gemeld en begonnen zich op soms geïmproviseerde wijze naar Arnhem te verplaatsen. Leidinggevende officieren van deze eenheden spoedden zich vooruit naar de DivCP, die naar Velp was verplaatst. Van sommige eenheden waren mensen en materiaal dus al naar Siegen verplaatst, maar die werden met spoed weer terug geroepen. Om 15.00 verplaatste de alarmeenheid van het 9e SS Panzerjäger Abteilung (anti-tank bataljon) onder leiding van SS majoor von Allworden zich eveneens razendsnel van Apeldoorn naar Arnhem. De eenheid bezat twee Mark IV tankjagers en enkele getrokken 75 mm anti-tank geschut. Ook de alarmeenheid van de 9e SS Flak Batterie (luchtverdedingsbatterij) en 9e SS Pionier Batallion (genie o.l.v SS majoor Möller) spoedden zich naar Arnhem. Aan het einde van de middag trokken deze Duitse eenheden door het centrum en de westrand van Arnhem richting Oosterbeek. De SS genisten zonden eveneens onmiddellijk gevechtspatrouilles dieper de stad in om opheldering over de situatie te krijgen.

Ook de 10e SS Panzerdivision Frundsberg alarmeerde haar eenheden. Zonder zijn commando officieel over te dragen was de divisiecommandant, SS kolonel Harmel, enkele dagen eerder naar Berlijn gegaan om met het SS FührungsHauptAbmt gesprekken te voeren om zijn divisie weer op oorlogssterkte te krijgen. Hij werd met spoed teruggeroepen. De tijdelijke leiding over de 10e SS Panzerdivision Frundsberg lag in handen van de SS luitenant-kolonel Paetsch. De eerste eenheden die deze divisie in beweging zette, zijn het divisie verkenningsbataljon o.l.v. SS kapitein Brinkmann, een infanterie-eenheid o.l.v. SS kapitein Euling en een gevechtsgroep gevormd uit tankbemanningen van het tankregiment, o.l.v. SS majoor Reinhold. De DivCp werd snel naar Didam verplaatst.

Om 15.00 verscheen veldmaarschalk Model op het hoofdkwartier van het Bittrich. Hij autoriseerde de al lopende operationele maatregelen en taakverdeling tussen de beide divisies en plaatste het hoofdkwartier van Bittrich onder rechtstreeks bevel van Heeresgruppe B. Om 17.30 gaf hij vervolgens een schriftelijk bevel uit, waarin hij de drie geallieerde luchtlandingsgebieden rond Eindhoven, Nijmegen en Arnhem verdeelde over drie ondercommandanten. Generaal Student en zijn 1e Fallschirmjäger Armee moest het Britse grondoffensief stoppen en de luchtlandingen van 101 (US) Airborne Division noord van Eindhoven bestrijden. Student werd hiertoe versterkt met meerdere kampfgruppen, waaronder enkele gepantserde. Het bestrijden van de Amerikaanse luchtlandingen van 82 (US) Airborne Division bij Nijmegen werd toevertrouwd aan Wehrkreis VI, die hiertoe extra fallschirmjäger eenheden van generaal Meindl werd beloofd. Het 2e SS Panzerkorps hield zich bezig de aanval vanuit het noorden en oosten op het operatiegebied Arnhem en vanuit het noorden op Nijmegen. Het korps zou ter versterking een gemotoriseerd infanteriebataljon van Wehrkreis VI en daarnaast de 280e Sturmgeschutz Brigade onder bevel krijgen. De Wehrmachtbevelhebber Niederlanden, generaal Christiansen had de taak om de landingsgebieden bij Arnhem vanuit het noorden en westen aan te vallen, waarbij hij de samengestelde divisie van Von Tettau kon gebruiken, die net boven de Waal de opvanglinie bezette. Een compleet en gedetailleerd bevel werd door Model al op de eerste dag rond 23.15 uitgeven.

Met de eerste slag waren ongeveer twee luchtlandingsbrigades en wat ondersteunende divisie troepen geland. Lathbury’s 1e Parabrigade moest oprukken naar de bruggen van Arnhem, terwijl Hicks 1e Luchtlandingsbrigade de luchtlandingsterreinen moesten verdedigen om het landen van de tweede slag mogelijk te maken. Om 15.00 begonnen de eenheden van Lathbury aan hun opmars, maar liepen al snel vast op het scherm van het SS bataljon van Krafft en de alarmeenheid van Gräbner. Later op de middag en de vroege avond slaagden enkele Britse gevechtspatrouilles de Duitse posities te omtrekken en wel de buitenrand van Arnhem te bereiken. Eén van deze gevechtspatrouilles doodde de al eerder genoemde Duitse stadscommandant Kussin. Het 2e Parabataljon van John Frost had wel een succesvolle opmars via de meest zuidelijke route, via Heelsum, Heveadorp en de Westerbouwing. Deze eenheid kwam in gevechtscontact met de naar de westrand van Arnhem oprukkende Duitse alarmeenheden. De spoorbrug over de Rijn werd tijdig op geblazen door een aanwezig Duits Sprengkommando. 2e Parabataljon (versterkt met elementen van 3 Parabataljon) vocht zich een weg naar de hoofdbrug van Arnhem en slaagde erin de noordelijke oprit en de directe omgeving te bezetten.

Net tevoren om 18.00 uur was echter het verkenningsbataljon van Gräbner in volle vaart over de brug gereden richting Nijmegen. Hij had na zijn doortastend optreden in West Arnhem opdracht om vervolgens de situatie in Nijmegen te verkennen. Tegen de orders in liet Gräbner echter geen veiligheidsbezetting achter bij de brug, waardoor die slechts verdedigd werd een tiental bewapende soldaten van het stadcommando en wat luchtafweergeschut.

De Duitse bevelsverhoudingen werden nu wat verwarrend. Het verkenningsbataljon van Gräbner werd nu onder bevel gesteld van de 10e SS Panzerdivision Frundsberg die immers voor de situatie in Nijmegen verantwoordelijk was. Als compensatie kreeg de 9e SS Panzerdivision Hohenstauffen het verkenningsbataljon van de 10e SS Panzerdivision Frundsberg toegewezen. Deze eenheid (Kampfgruppe ‘Brinkmann’) had echter een veel geringere gevechtskracht. Kampfgruppe ‘Brinkmann’ rukte ook op richting de brug over de Rijn bij Arnhem en raakte rond de schemering om 20.00 uur in gevecht met het Britse 2e Parabataljon van Frost die intussen de noordelijke oprit van de brug had bezet. Net zoals andere, voor Nijmegen bestemde, Duitse eenheden, waaronder het bataljon Euling van de 10e SS Panzerdivision Frundsberg en de Kampfgruppe Trapp (3e cie van het 21e Panzer-Grenadier Regiment 10e SS Panzerdivision Frundsberg). De noordelijke oprit van de brug was nu echter in Britse handen en de eenheden van de 10e SS Panzerdivision Frundsberg moesten daarom een andere manier vinden om de Rijn over te steken en naar Nijmegen te verplaatsen.

Het SS bataljon van Krafft trok zich na invallen van de duisternis rond 21.30 vechtend terug richting Arnhem en sloot zich noord aan bij verdedigingslijn van de intussen in West Arnhem gevormde Kampfgruppe ‘Spindler’. Deze Kampfgruppe ‘Spindler’ was geïmproviseerd samengesteld uit diverse Alarmeinheiten van de 9e SS Panzerdivision Hohenstauffen en stond onder krachtige leiding van SS luitenant-kolonel Spindler, de commandant van het artillerie regiment. De kampfgruppe bestond uit twee infanteriecompagnieën gevormd uit artilleristen, een geniecompagnie o.l.v. SS majoor Müller gevormd uit het geniebataljon van de divisie en een compagnie gevormd uit de luchtverdedigingsbatterij o.l.v. SS luitenant Gropp. Müller had eerder zijn eenheden vanuit het centrum van Arnhem laten aanvallen naar het westen richting Oosterbeek via de doorgaande wegen. De gevechten concentreerden zich o.a. rond het Elisabeth ziekenhuis en het hoge gebied bij ‘Den Brink’, die beide de opmarsroutes van de Britten beheersten. Het krachtige optreden van Kampfgruppe ‘Spindler’ voorkwam dat het Britse 1e en 3e Parabataljon zich konden aansluiten bij het naar de brug doorgebroken 2e Parabataljon van Frost. Het SS bataljon van Krafft werd na aansluiting ook onder bevel van Spindler geplaatst.

In de nacht van 17 op 18 september kwamen er echter zoveel ‘Alarmeinheiten’ bij aan Spindler dat een herstructurering nodig werd geacht. Er werden twee nieuwe kampfgruppen gevormd. Eén extra kampfgruppe werd gevormd rond de kern van de Sturmgeschutz Abteilung (mobiel anti-tank geschut) van de divisie en kreeg de naam SS kapitein von Allworden. De eenheid had ook enkele PanzerJäger IV en Jagdpanthers en werd verder versterkt met uitgestegen bemanningen en marinepersoneel ter sterke van drie infanteriecompagnieën. Daarnaast werd de Kampfgruppe ‘Harder’ gevormd vanuit het tankregiment van de divisie, geleid door SS luitenant Harder. Deze laatste bestond uit een compagnie tankbemanningen, compagnie logistiek personeel en een marine eenheid. Alle deze eenheden werden als infanteriecompagnieën ingezet. De snelle reacties en improvisatievermogen van Duitse zijde is opmerkelijk en doorslaggevend. Uit het niets werden eenheden samengevoegd tot krachtige eenheden en on-the-fly werden hier continue arriverende eenheden aan toegevoegd. De Sperrlinie werd sterker en sterker.

Aan de westzijde van de landingsterreinen reageerden de Duitsers trager. SS kolonel Lippert ontving pas om 19.00 uur het bevel om zich met zijn trainingsschool te melden bij het divisie hoofdkwartier van von Tettau op de Grebbeberg. Hier heerste verwarring en ontbrak een duidelijk inlichtingenbeeld over de omvang en de plaatsen van de geallieerde luchtlandingen. Het gebrek aan inlichtingen verhinderde dan ook snelle en gecoördineerde inzet van Duitse eenheden in deze sector. Eén van de eerste eenheden die in actie kwam en gevechtspatrouilles richting de landingsgebieden zond was het Nederlandse SS Wachbataillon 3 van SS kapitein Helle. Deze onervaren eenheid liep echter aan de rand van de Ginkelse Heide met haar verkenningseenheid in de nacht een hinderlaag. Von Tettau gebruikte de nacht om eenheden uit het Waalfront terug te halen en in te zetten tegen de landingsgebieden. De arriverende eenheden werden onder bevel SS kolonel Lippert geplaatst die zijn eenheid zag groeien tot regimentssterkte. In de nacht van 17 op 18 september zuiverden deze eenheden de bossen direct ten westen van de landingsgebieden. Daarnaast werden zes andere grotere en kleinere kampfgruppen gevormd uit eenheden die vanuit West Nederland werden aangevoerd. Hierin zat maar één ervaren eenheid: SS Kampfgruppe ‘Eberwein’, gevormd uit twee compagnieën van de al genoemde SS Unterfuhrerschule van SS kolonel Lippert. Verder had alleen de kampfgruppe gevormd uit het Ausbildung und Ersatz Regiment Herman Göring (komend vanuit vliegveld Valkenburg bij Katwijk) enige gevechtswaarde. Eén compagnie van dit trainingsregiment werd vanuit het westen richting Nijmegen gestuurd.

Nijmegen

Ook in Nijmegen was het chaos. De organisatie van de Duitse tegenmaatregelen was aanvankelijk in handen van kolonel Henke, die met zijn staf van een Fallschirmjäger Training Regiment, drie compagnieën van Ersatz Batallion 6 (Wehrkreis VI) en een compagnie van het Ausbildung und Ersatz Regiment Hermann Göring de stad in stad van verdediging probeerde te brengen. Hij gooide gevechtsvoorposten in een waarschuwingsring in de buitenwijken van de stad en concentreerde zijn gevechtskracht in twee kleinere bruggenhoofden ten zuiden de Waal rond de spoorbrug en wegbrug. De belangrijkste weerstandsgebieden waren de twee verkeerspleinen 1 km ten zuiden van de beide bruggen, namelijk het Keizer Karel Plein en het Keizer Lodewijk Plein.

De gelande Amerikaanse eenheden waren relatief passief en bezig zichzelf te organiseren. Pas om 18.30 werd de eerste verkenningspatrouille Nijmegen ingestuurd. De eerste gevechtseenheden van de 10e SS Panzerdivision Frundsberg arriveerden in de nacht van 17 op 18 september. Gedwongen door de Britse verovering van de Arnhem brug en gederouteerd over het veer bij Panningen arriveerden de elementen van het SS bataljon ‘Euling’ en Kampfgruppe ‘Reinhold’. Het 10e SS Pionier Batallion begon gelijk een geïmproviseerde veerdienst over de Rijn en probeerde met alles wat dreef zoveel mogelijk troepen en materiaal over te zetten.

Gräbner met zijn 9e SS Aufklärungsbatallion arriveerde om 1900 uur in Elst, vond hier geen vijand en zette zijn opmars richting Nijmegen voort. Om 20.00 hoorde Gräbner via de radio dat de brug bij Arnhem in handen van de vijand was. Ondanks dat hij orders had van kolonel Harmel (cdt 10e SS Panzerdivision Frundsberg) om in Nijmegen te blijven, draaide Gräbner zijn eenheid om en reed weer richting Arnhem. Het feit dat hij geen vijand in Nijmegen had gevonden, maar dat de vijand wel een belangrijke brug in zijn rug bezette deed hem orders negeren. Zijn eenheid bracht de nacht door in Elst, dus ten zuiden van de Rijnbrug.

De vijand had echter de bruggen bij Grave en over het Maas-Waal kanaal bij Heumen in bezit genomen en was inmiddels Nijmegen binnengedrongen. Twee compagnieën van het 508e Parachute Infantry Regiment van 82 (US) Airborne Division probeerden de bruggen met een bliksemactie te veroveren, maar raakten in zwaar gevecht met de verdedigende eenheden van Henke en de intussen arriverende SS eenheden van de 10e SS Panzerdivision Frundsberg.

Duitse ‘Alarmeinheiten’ ten oosten van de stad begonnen ook hier te arriveren en werden in onder bevel van 406 Landesschützen Division geplaatst. Deze divisie formeerde vier kampfgruppen (‘Stargaard’, ‘Fürstenberg’, ‘Greschick’ en ‘Goebel’) en kreeg de opdracht om bij dagaanbreken 18 september de door de Amerikanen bezette bruggenhoofden en Groesbeek aan te vallen.

Andere artikelen

Login ledengedeelte VOAWEB