‘Leo Piek’, stelde de soldaat zich voor. De mannen waren nu foerier en hun riskante en belangrijke taak bestond uit het bezoeken van de buitenposten. Met een volle kantinewagen, om de soldaten van versnaperingen te voorzien. Ook draaiden zij films en begeleidden gezelschappen die zang, muziek en toneelvoorstellingen voor de troepen verzorgden. Ze deden het met veel plezier en hadden hun wagen, die was geschonken door burgers uit de gemeenten Den Haag, Voorburg en Wassenaar, voorzien van de toepasselijke tekst:
‘VEEL GESCHREEUW… MAAR… WEINIG WOL.’
Overal waar zij kwamen zorgde het duo voor een opperbeste stemming… en zij kwamen overal.
Toen zij ‘per ongeluk’ een bevriende rijexaminator tegen het lijf liepen, vroeg Dick of hij rijexamen bij hem mocht doen. ‘Nou, toevallig heb ik morgen tien kandidaten… maar als er één wegblijft kun jij zijn plaats wel innemen.’ De volgende dag waren er twee te laat op het ontmoetingspunt… of de examinator was met negen man inclusief Dick te vroeg vertrokken. Hoe het ook zij, het examen bestond uit wegrijden, stoppen, achteruitrijden, de motor niet laten afslaan en nergens tegenaan rijden. Sergeant van Geffen slaagde met glans en kreeg het rijbewijs voor alle militaire voertuigen!
Een paar dagen later zag Dick een bekende tussen de klanten voor zijn rijdende kraampje; Kapitein Wit. Hij vroeg om schoensmeer en Dick pakte een doos van tien blikjes.
‘JE BENT EEN DIEF’, was de kapitein even later terug. ‘Hoezo?’
‘Je steelt schoensmeer, kijk maar, in ieder blikje zit slechts driekwart smeer.’
‘Kapitein, we zitten in de tropen! Schoensmeer smelt hier, kijk eens onder het deksel!’ En ja hoor, daar zat de rest. Kapitein Wit en sergeant van Geffen zijn nooit vrienden geworden.
Zo ging het leven zijn gangetje voor de foeriers Dick en Leo op hun kantinewagen, en ondanks de vele kilometers door meestal onbewaakt gebied, hebben ze onderweg weinig problemen gehad. Het was dankbaar werk, want overal waar ze kwamen werden ze met open armen ontvangen.
Andjing Nica
Begin december 1948 merkten zij dat er wat stond te gebeuren; de kantinewagens werden naar diverse onderdelen gedetacheerd en Leo en Dick kwamen bij het Vijfde Bataljon van Overste Pieter van Santen terecht, het beruchte ‘Andjing Nica’ Bataljon, terecht gevreesd door de Indonesiërs.
De foeriers wisten niet wat zij zagen, ondanks dat zij vele KNIL-eenheden hadden gezien. Dit was anders, dit waren echte frontsoldaten. De zonder uitzondering, donkere, keiharde gezichten stonden boven donkergroene gevechtskleding met allemaal op hun arm het embleem van het Bataljon, de rode vechthond. De meesten hadden dat embleem ook op hun junglehoed genaaid, om duidelijk te maken dat een eventuele vijand er beter aan deed snel weg te wezen.
Wát waren de twee Hollandse jongens blij dat deze oorlogsmachine aan hun kant stond en wát vonden zij het een eer om deze supersoldaten van hun natje en droogje te mogen voorzien. Veel tijd om te wennen kregen zij niet, want nauwelijks hadden zij onderdak gevonden voor henzelf en hun drietonner of daar kwam het sein ‘aanvallen.’
Het Bataljon had een schier onmogelijke opdracht; veiligstellen van het gehele vulkanengebied van Midden-Java, van Gombong (rode aanwijspunt) tot en met Semarang.
Op zondag 19 december 1948 werd heel vroeg reveille geblazen en om half zes in de ochtend begon Andjing Nica te Gombong aan de ‘Tweede Politionele Actie.’ Leo en Dick zouden kort achter de vechtende eenheden aanrijden, om bij iedere gelegenheid de soldaten van de nodige versnaperingen te voorzien. Gevaarlijk werk, met name omdat de TNI niet massief verdedigde, maar de tactiek der Verschroeide Aarde toe paste en terug trok zodra de troepen van Andjing Nica naderden, om ze daarna met guerrillatechnieken te bestrijden. Zodoende ging de opmars ogenschijnlijk van een leien dakje, maar was het oppassen geblazen voor sluipschutters en hinderlagen.
Om drie uur ’s middags zat de spits al voorbij Prembun en voor Kutoardjo. De soldaten van Andjing Nica gaven bewust zoveel gas om te proberen de bruggen die ze over moesten, onbeschadigd in handen te krijgen en er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de TNI hun vernielingen niet konden uitvoeren. Deze tactiek slaagde bijna overal en aan het eind van de dag werd Purworejo veroverd.
Volledig verrast door de snelle opmars sloeg de TNI daar op de vlucht, zonder al te veel schade aan te kunnen richten. De stad viel geheel intact in handen en de commandant besloot te consolideren en zo snel mogelijk te beginnen met het opruimen van bommen, mijnen en andere explosieven. Het was wel op het nippertje. Bijna alle belangrijke gebouwen en installaties bleken ondermijnd, waardoor de pioniers de hele nacht en de volgende dag nodig hadden om alle explosieven onschadelijk te maken. De lucht dreunde nacht en dag van de ontploffingen.
Sergeant van Geffen trof een andere dreun toen hij zich bij de commandopost meldde om de post op te halen. Er zat een telegram voor hemzelf bij; zijn beste vriend, luitenant Piet Bastiaans, was drie dagen geleden, op 17 december gesneuveld tijdens een patrouille in West-Java. Dick moest zich even terugtrekken in een hoekje van de cabine, achter de zandzakken die ze op de treeplank hadden gestapeld en Leo liet hem met rust.
De gevechtseenheden van Andjing Nica vertrokken al vroeg uit de stad om de snelheid erin te houden, want er lagen nog een paar bruggen op hun lange weg. Bovendien verwachtten ze nu meer weerstand dan de afgelopen dagen. Dick en Leo bleven in Purworejo in de buurt van de commandopost van het bataljon, tot ook zij opdracht kregen om verder te trekken. Na een korte nachtrust ging Leo met de auto terug naar het bevoorradingspeloton om nieuwe voorraden op te halen en bood sergeant van Geffen zijn diensten aan in het verbindingsgebouwtje, waar hij van harte welkom was. Zo hoorde hij dat de opmars vandaag compleet anders verliep dan de twee dagen hiervoor.
De TNI had op zijn vlucht vele wegversperringen opgeworpen, waardoor de spits steeds vastliep en de genisten naar voren werden gedirigeerd om de weg vrij te maken. Omdat de bruggen van het grootste belang waren, ging luitenant Lapré op een gegeven moment met zijn peloton te voet verder. Om 11.45 uur meldde hij via de draagbare radio dat hij de brug bij Salatiang onbeschadigd in handen had gekregen en daar wachtte op de voertuigen die vast zaten achter de versperringen.
Een uur later kreeg de radiokamer van het bataljon contact met de Tomahawk P40, die over de route vloog en melding maakte van de vele branden die in Magelang woedden. Toen een colonne van de TNI de stad uit vluchtte, had hij die uitgeschakeld. Dit zette de mannen van Andjing Nica aan tot nog grotere haast.
Leo kwam terug van de achterhoede, wist waar hij zijn sergeant kon vinden en trakteerde de hele radioploeg op een koel flesje ijskoffie. Daarna ging hij zijn voertuig onderhouden en wachtte op de dingen die komen zouden. Dick bleef de hele verdere dag op het verbindingscentrum werken en volgde de oorlog. Zo hoorde hij dat de spits om 17.15 uur de brug over de Progo heelhuids had veroverd en dat ze in de verte zwarte rookwolken boven Magelang zagen opstijgen.
Ze herkenden de tactiek van de Indonesiërs, waardoor ze voor het ergste vreesden en in grote haast en onder hevig vijandelijk vuur verder trokken.
Moord in de gevangenis.
Aan de andere kant van het front, in Magelang, heerste een ongekende chaos, gevolg van de nadering van het gevreesde Andjing NICA-bataljon. Islamitische soldaten van Masjumi scheurden in paniek met hun vrachtwagens door de straten, terwijl Siliwangi-soldaten overal brandstichtten. Gebouwen stonden in lichter laaie en stortten met veel geraas in. Overvliegende jachtbommenwerpers schoten op alles wat bewoog… het was een hel!
En in die hel zocht een meisje haar weg… nog steeds met pijn in haar oren van de bom waar ze een paar dagen geleden aan was ontsnapt… doodsbang sloop ze van ruïne naar ruïne… honger overwon haar angst. Nu alle mensen op de vlucht waren, dacht mijn moeder Suharti dat ze meer kans had om eten te vinden. Ze was in de buurt van de gevangenis, toen de oorlog ook binnen de muren uitbrak. Geratel van pistoolmitrailleurs en knallende revolvers… vroeger hoorde ze aan de knal wat voor wapen het was, nu waren haar oren beschadigd en hoorde ze slechts doffe dreunen. Er werd hevig gevochten… zouden de gevangenen uitbreken? Het schieten hield op en voorzichtig ging ze verder.
Op de hoek loerde ze de straat in en zag een jeep en een truck in vliegende vaart de gevangenis verlaten, haar richting uit. Bij het passeren herkende ze de man in de jeep… het was majoor Isroi en angst greep haar bij de keel. Alle dingen die ze over deze man te horen kreeg, gingen over dood en verderf, met vooral Chinezen als slachtoffer. Vol afschuw dacht ze aan het laatste bericht… de man had in Wonosobo meer dan honderd Chinezen vermoord!
Zodra de wagens voorbij waren sloop ze verder, de zwarte vegen op handen en gezicht pasten goed bij het vod om haar lijf. De gevangenispoort stond wagenwijd open en de hongerkracht trok haar naar binnen… vorige keer kreeg ze van een bewaker nog een blikje gecondenseerde melk. Zomaar! Hij stond aan de poort en riep haar, hij herkende haar. Het was een Steurtje en kortgeleden had hij haar nog gezien in het tehuis van Pa van der Steur.
Ze snapte er niets van, tot hij uitlegde dat er heel weinig Javaanse kinderen rondliepen, zo blank met zulke mooie lichte ogen!
Nu stond er niemand aan de poort en kon ze misschien in de keuken om eten vragen. Voetje voor voetje schoof ze het terrein op… in een van de ruimten hoorde ze iemand kreunen… ze bleef staan luisteren… dwars door de ‘TUUUUUT’ in haar oren hoorde ze iemand om hulp roepen… en weer dat gekreun. Ze liet de angst varen en ging op het geluid af en wat ze daar door de geforceerde deur zag, tartte iedere beschrijving… in de ruimte lagen allemaal mensen over en door elkaar… allemaal bloed en stank… die stank, daar schrok ze van.
Het liefst wilde ze wegrennen, maar iets dreef haar verder… er waren mensen in nood en zij moest helpen! Vanuit de deuropening keek ze naar de stapel lijken… dat deed haar niet zoveel… had ze zo vaak gezien in Ambarawa. Maar ergens uit die ruimte kwam dat gekerm vandaan en riep iemand zachtjes om hulp. Ze zocht naar de maker van dat geluid en kreeg de schrik van haar leven… dokter Djoroko!
Daar lag de knappe jonge arts in zijn eigen bloed en hoeveel mensen hij ook had geholpen, nu kon hij zichzelf niet redden.
‘Suharti… ga hulp halen… snel,’ hoorde Suharti hem zeggen en rende weg… zo hard ze kon en bleef rennen tot ze in het hospitaaltje dokter Wartojo vond. Toen hij eindelijk had begrepen wat het uitgeputte meisje had gezien, pakte hij snel zijn dokterstas, riep naar de verpleegsters dat iedereen naar de gevangenis moest komen, rende naar zijn jeep en met een mantri aan het stuur racete hij naar de gewonden. Voor dokter Djoroko, alias de zanger King Ngoko met de mooie, maar verboden Amerikaanse liedjes, kwam hij te laat… tot groot verdriet van Suharti.
Andjing Nica in Magelang.
De toestand verergerde en uiteindelijk gebeurde wat iedereen vreesde… het Nederlandse Leger stond voor de poorten van Magelang. Suharti werd met haar broertje Sjugito gevangen gehouden door de, als directeur van een weeshuis vermomde, Inlichtingenofficier Pah Sugèn. Toen dat bericht zijn huis bereikte, brak de pleuris pas echt uit! Pah leek al de verhalen van oprukkende Belanda’s niet zo nauw te nemen en deed ze af als ‘kebar andjing’, geruchten, nepnieuws, door de wind verspreide hondenscheten… Nu moest hij wel! Het geratel van de zware mitrailleurs was luid en duidelijk te horen. Een Catalina vloog laag over en ze zagen de inslagen van kogels, maar het grote watervliegtuig scheen er geen last van te hebben en verdween achter de bergen.
Pah zette het op een schreeuwen… iedereen moest zijn spullen pakken en de bergen in… snel, snel, snel… In het hele huis vlogen deuren open, vielen kasten om, ging per ongeluk een karabijn af, pakten soldaten wat ze konden en renden het huis uit. Hun gijzelaars, Sjugito en Suharti, die nog niet was bijgekomen van haar avontuur in de gevangenis, zaten op een kleedje in de grote kamer, apathisch, angstig, ze wilden mee! Ook zij waren bang voor die Belanda-moordenaars. Die beesten! Dat deden de teksten langs de straten hen tenminste geloven… Pah brulde dat ze hier moesten wachten tot hij terug was. Verdoofd bleven ze zitten… tot de rust was weergekeerd en iedereen de bossen was ingevlucht. Sjugito wilde naar buiten, kijken wat er aan de hand was, hij vond het spannend, maar Suharti hield hem vast en zei dat hij hier moest blijven omdat zij bang was.
Door de ramen zagen ze de optocht van Nederlandse legertrucks en tanks. Soldaten met takken op hun helm liepen met geweren voor de borst door de straten en langs het huis. Overal keken ze naar binnen, ook bij Pah Sugèn, maar schonken geen aandacht aan die twee kinderen die daar bang op de grond zaten.
In de nacht kwamen de Indonesische soldaten terug en leken nu gewone burgers. Soms zag je aan een vreemde uitstulping van hemd of broek dat ze hun pistolen níét in het bos hadden gelaten. Het leven in Huize Sugèn ging verder of er niets was gebeurd… maar dat was er natuurlijk wel! Magelang was bezet door het verschrikkelijke Nederlandse Leger. Overal waren ze aanwezig. Overal stonden jeeps met mitrailleurs de straten in de gaten te houden en liepen zwaarbewapende soldaten hun patrouilles. Hier en daar werd er geschoten. Af en toe vloog een jachtbommenwerper met veel kabaal over en kromp Suharti in elkaar.
De radio deed het ook weer… geen Radio Djocja, die was verdwenen, maar een Nederlandse zender die vooral door de Nederlandse soldaten werd beluisterd… en door Pah, de godganse dag zat hij aan de radio gekluisterd. Pah durfde het huis niet meer uit en af en toe stuurde hij een soldaat naar het weeshuis voor een boodschap en om te kijken hoe het daar ging. De berichten maakten hem blij en boos tegelijk. Het Nederlandse Leger had de kazerne weer in gebruik genomen en de keuken deed zijn werk weer, de Belanda’s hadden vrachtwagens vol eten meegenomen en brachten dat ook naar de tehuizen. Hij was blij dat de kinderen nu eindelijk te eten kregen, maar boos dat dat van die gehate Belanda’s kwam.
Voor de spits van het Andjing Nica Bataljon werd het laatste stuk een woeste, vurige rit door de duisternis en middernacht reden de eerste voertuigen al schietend Magelang binnen. De volgende ochtend meldde luitenant Lapré dat de stad, weliswaar zwaar beschadigd, in handen was en dat de CP, de commandopost, de sprong kon wagen.
Ook Dick en Leo braken op en reden naar Magelang. Onderweg zagen zij de enorme ravage die de TNI had veroorzaakt en de vele door de Genie opgeruimde hindernissen. Wàt een werk hebben die mannen verzet, dacht Dick met groot respect. Maar wat ze in Magelang tegen kwamen, overtrof al het voorgaande. Zo’n massale vernietiging hadden de mannen nog nooit gezien. Ja, op foto’s van het gebombardeerde Rotterdam of Nijmegen. Het was werkelijk een wonder dat hier nog mensen in leven waren.
In sluipgang stuurde Leo Piek langs de afgebrande huizen, naast hem Dick van Geffen met de loop van zijn tommygum schietklaar uit het raam. De vieze, penetrante brandlucht hing in de straten en de foeriers zochten onderdak in de buurt van de CP en vonden een garage waarvan het achterstaande huis was afgebrand. Hun vrachtwagen paste precies door de openslaande deuren en erachter bleef er nog genoeg ruimte om de veldbedden neer te zetten. De volgende dag gingen ze op ronde, na hún garage met een ketting en hangslot vakkundig te hebben afgesloten, om te voorkomen dat andere woningzoekenden hun mooie plekje zouden inpikken.
Soldaat Piek en sergeant Van Geffen waren ’s middags laat nog maar net terug of ze kregen bezoek van een Ambonese sergeant van de Inlichtingendienst, met een wel heel bijzonder verzoek. Het begin van een avontuur dat hun leven zou veranderen.