Militairen van het DGLC herdachten zondag 19 januari de 215 gevallen KNIL-militairen die in 1942 op brute wijze geëxecuteerd zijn bij het eiland Tarakan in Indonesië. De luchtdoelartilleristen van het DGLC vormen jaarlijks een erehaag bij het monument op het ereveld in Loenen en houden samen met de nabestaanden een daarbij passende ceremonie. In zijn toespraak benadrukte Korpscommandant Luchtdoelartillerie, luitenant-kolonel Jos Kuijpers, het belang om samen de militairen eer te bewijzen, hen te gedenken en op deze manier nooit te vergeten. Ook de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht de luitenant-generaal Van Sprang, de loco-burgermeester van Apeldoorn, de heer Detlef Siso, en vertegenwoordiger van de Oorlogsgraven Stichting de Heer Johan Theeuwisse woonden de ceremonie bij.
78 Jaar geleden werden de 215 Nederlandse en Indische militairen van de kustartillerie als vergelding voor het tot zinken brengen van twee Japanse mijnenvegers op zee, overboord gezet door de Japanse agressors. De luchtdoelartillerie zoals die vandaag bestaat is voortgekomen uit de kustartillerie. Daarom heeft het Korps Luchtdoelartillerie een hechte band met de geëxecuteerde militairen van de kustbatterijen te Peningki-Karoengan.
Tarakan
Het eiland Tarakan, voor de kust van Kalimantan, is ongeveer 2 keer zo groot als Texel en vormde een gewild aanvalsdoel voor de Japanse troepen. Op het eiland werden jaarlijks ruim 6 miljoen vaten olie geproduceerd. Dat was 16% van de totale Japanse jaarbehoefte. Bovendien had het eiland een haven en een vliegveld. De eerste Japanse luchtaanvallen vonden vanaf 25 december 1941 plaats. Ze namen begin januari 1942 in hevigheid toe en vormden de voorbode van de Japanse invasie. Op 11 januari 1942, vielen de Japanners Nederlands-Indië binnen en waren de Nederlandse troepen genoodzaakt een dag later op Tarakan te capituleren. De 2 kustbatterijen te Peningki-Karoengan konden niet worden bereikt om het bericht van capitulatie door te geven omdat de Japanners bij de inval de telefoonlijnen hadden doorgesneden. Ondanks dat de Japanners dit wisten voeren 6 mijnenvegers toch binnen. De batterijcommandant, die niet op de hoogte was van de capitulatie, liet met succes 2 Japanse mijnenvegers tot zinken brengen waarna de overige 4 schepen zich terug trokken. Toen de batterij steeds verder door de Japanners werd ingesloten en de geschutstukken vernietigd waren, trok de eenheid zich terug naar de hoofdmacht. Deze hoofdmacht bleek zich overgegeven te hebben en was door de vijand als krijgsgevangene genomen. Omdat een Japanse commandant woest was over het vernietigen van hun 2 schepen namen ze 215 krijgsgevangenen van de batterij mee naar de plaats waar de Japanse mijnenvegers tot zinken waren gebracht. Hier werden de Nederlands-Indische militairen op 19 januari 1942 op gruwelijke wijze met een bajonet vermoord en in zee gegooid. Ondanks dat deze militairen als krijgsgevangenen onder de bescherming van het Verdrag van Geneve vielen en bescherming genoten, werden zij slachtoffer van deze Japanse oorlogsmisdaad.