De stukken waren bemand, er was genoeg munitie om de drie dagen lang elk uur 120 granaten te verschieten, maar toch lukte het de Nederlandse artillerie niet een productieve operationele bijdrage te leveren gedurende de slag om de Grebbeberg. De Nederlandse artillerie had zowel een structureel als een incidenteel probleem dat leidde tot tactische tekortkomingen. Deze tactische tekortkomingen besloegen een significant aandeel in het uiteindelijk operationeel falen tijdens de Slag om de Grebbeberg van 11 tot en met 13 mei 1940.
De casus van tekortschietende artillerie tijdens de slag om de Grebbeberg is een relevant militair probleem. De artillerie is namelijk een complex wapen waar veel zaken mis kunnen lopen. Het is essentieel dat bij het optreden in combined arms, wat nog steeds ons huidig optreden behelst, elk onderdeel naar behoren zijn taakstelling volbrengt. Wanneer dit niet gebeurt, kunnen aanzienlijke operationele problemen ontstaan. Door een degelijke analyse te maken van de tactische tekortkomingen van onze laatste grote conventionele oorlog met artillerie, de Slag om de Grebberg, kunnen we binnen ons wapen lessen trekken die toepasbaar zijn in ons hedendaags optreden, zowel conventioneel als hybride.

Dit artikel vertelt het verhaal van de tactische tekortkomingen van de Nederlandse artillerie tijdens de slag om de Grebbeberg. Hiermee worden de tactische activiteiten van 5 RA, III-1 RA, 9 RA, 18 RA, III-15 RA, 4 RA, II-8 RA, 12 RA, 15 RA, 19 RA, 8 RA, 22 RA, III-19 RA en 16 RA van het 2e Nederlandse legerkorps bedoeld. Hun voornaamste tactische doelstelling was het leveren van vuursteun voor het 8e en 19e Regiment der Infanterie, om de Duitsers tegen te houden bij de Grebbeberg. Dit Nederlandse 2e legerkorps stond onder leiding van de Generaal Harberts, de artillerie van dit legerkorps viel onder de verantwoordelijkheid van Kolonel Der Artillerie Bartels.
Allereerst wordt een verslag van de strijd vanuit respectievelijk strategisch en operationeel perspectief gegeven. Hierna wordt ingezoomd op de rol van de artillerie hierin. In de tweede helft van dit artikel wordt een literatuuranalyse losgelaten op de oorzaken van de tekortkomingen van de Nederlandse artillerie. Tot slot worden deze lessen doorgetrokken naar hoe we hier lering uit kunnen halen kijkend naar ons huidig optreden.
Het is 10 mei 1940. Hitler probeert met legergroep B onder leiding van Generaal Von Bock Nederland met hoge snelheid te annexeren om vanuit daar door België Frankrijk aan te vallen. Hiervoor had Von Bock het 18de en het 6de Duitse leger tot zijn beschikking, bestaande uit 750.000 troepen. Het eerste deel, de inname van Nederland en België staat bekend als Fall Gelb. Deel twee, de aanval vanuit Nederland en België op Frankrijk, staat bekend als Fall Rot. De gehele Duitse strategie om West-Europa te annexeren staat bekend als de Westfeldzug.
Om Nederland te bezetten plande Hitler en zijn generaals een viertal aanvalslijnen op Nederland. De eerste lijn liep via het Noorden. Hier valt een deel van het 18de Duitse leger aan om de Afsluitdijk in te nemen. In de tweede lijn valt een ander deel van het 18de leger met het 6de leger Oost-Brabant en Limburg in. In de derde lijn landen parachutisten in Den Haag om de regering gevangen te nemen. In de vierde lijn kwam het 18de leger vanuit Oost richting de Utrechtse heuvelrug. Deze laatstgenoemde aanvalslijn moest doorbreken door de IJsellinie en vervolgens de Grebbelinie, om vanuit daar de Utrechtse Heuvelrug te bereiken.

In de loop van 10 mei doorbrak de commandant van het 18de Duitse leger onder leiding van Von Küchler de IJsellinie. Doordat de Nederlanders de bruggen ter hoogte van de IJsellinie vernietigde, verliep de Duitse opmars langzaam. Slechts een voorhoede van het SS regiment “Der Führer” bereikte die dag het een dag eerder geëvacueerde Wageningen. Hierdoor bereikte alleen deze voorhoede laat op 10 mei de voorposten van de Grebbelinie, die liep vanaf het IJselmeer tot aan de Rijn. Deze frontlinie bestond uit kazematten en loopgravenstelsels. Circa een kilometer (was variabel) achter deze frontlinie bevond zich de stoplijn met daarachter de ruglijn, waar een eventuele Duitse penetratie gestopt moest worden om weer terug te komen bij de frontlijn.
Achter deze stoplijn bevonden zich verspreid nabij de Grebbeberg 64 Nederlandse artillerie vuurmonden met als taak om vuursteun te leveren aan de infanterie op de vakken van 8 RI en 19 RI. Echter, waren volgens stichting de Greb zestien 10-veld stukken om onbekende reden in het verkeerde kaartvierkant gepositioneerd. Deze moderne stukken konden hierdoor ondanks hun lange dracht geen vuursteun leveren tijdens de strijd. Slechts 48 stukken waren in staat op een bijdrage te leveren in de slag om de Grebbeberg. Deze stukken waren voorzien van een slechte commandostructuur. Het systeem zou kwetsbaar en traag zijn, logistiek falen en niet in staat zijn om verschillende soorten essentiële vuursteun te geven. Ook functioneerden waarnemingsposten niet meer en moesten in de praktijk vuuraanvragen via ordonnansen van de Regimentscommandant gaan. Batterijen hadden geen autonomie om zelf te vuren, zelfs niet als dit doel fysiek zichtbaar was.
Ondanks een Nederlandse tegenaanval met vier bataljons infanterie aan de Noordkant van de Grebbelinie 13 mei, moesten Nederlandse troepen terugtrekken. Tijdens de aanval van de 4 bataljons infanterie op 13 mei kwam de beloofde luchtsteun van de Royal Air Force (RAF) niet. De artillerie was niet in staat de Nederlandse troepen direct te steunen vanwege verbindingsproblemen. Hierdoor was de enige directe gevechtsondersteuning slechts een viertal bommenwerpers van het 1e Nederlandse luchtvaartregiment. De artillerie leverde dus niet de gewenste gevechtsondersteuning aan de Nederlandse troepen. Deze ontbrekende directe vuursteun was in het optreden anno 1940 van groot belang, omdat hiermee de verdedigende partij, in het kader van combined arms, effectiever had kunnen optreden door bijvoorbeeld een tegenaanval in te leiden of om de vijand te ontregelen in de verdediging.
Nu het verloop van de slag om de Grebbeberg en de rol van de Nederlandse artillerie bekend is, zal een analyse gegeven worden van het tactisch falen. Hiervoor is een literatuurstudie uitgevoerd. Alle auteurs zullen één voor één behandeld worden.
Nierstrasz (1940) beweert dat het falen van de artillerie lag aan de kapotte telefoonlijnen, waardoor de steun van de eigen artillerie niet tot zijn recht zou komen. Deze lijnen liepen hoog door de bomen of waren ingegraven in ondiepe sleuven. Deze sleuven werden gebruikt door de infanterie om in te schuilen, waardoor een deel van deze lijnen kapot gingen. Daarnaast werd een ander groot deel in de nacht van 11 op 12 mei door Duits artillerievuur vernield. Bijkerk (2015) concludeert hetzelfde, maar voegt daaraan toe dat het ook aan de gevechtseenheden zelf lag waardoor artilleriesteun niet aangevraagd kon worden. Zo zou de accu van de zender waarmee contact kon worden opgenomen met de gevechtseenheden voor vuursteun snel leeggaan. Daarbij zou volgens Brongers (2002) ook geen, normaal verplichte, reservebatterij aanwezig zijn. Bovendien zouden de ordonnansen onvindbaar zijn voor communicatie. Volgens de unit history II-8 RA (1940), een van de eenheden die gevochten hebben op de Grebbeberg, kan juist weer geconcludeerd worden dat de artillerie juist wel zwaar gestreden heeft, echter dient hierbij rekening gehouden te worden met de standplaatsgebondenheid van deze bron. Brongers (2002) beweert dat de artillerie tot de vernietiging van de telefoonlijnen heeft geprobeerd vuursteun te leveren, maar zegt dat dit zonder echte successen was. Dit slaat terug op het kunnen leveren van vuursteun, maar geen directe vuursteun. Dit probleem zou de hoofdoorzaak zijn van het falen van de artillerie gedurende de rest van de slag. Er werd vanaf dat moment alleen geschoten met vooraf vastgestelde vuren. Desalniettemin, zouden artillerie-eenheden de dagen erop nog wel enige significante successen boeken. Stichting de Greb (z.d.) is daarentegen erg kritisch over het artillerieoptreden. Ze beweren dat de artillerie structureel op vele kanten faalde. Ook Amersfoort en Kamphuis (2012) beweren dat de artillerie bewust niet dan wel nauwelijks acteerde tijdens de tegenaanval, omdat er zorgen waren dat hiermee de tegenstoot van Nederlandse troepen bestookt zouden worden. Commandant van het 2e legerkorpsartillerie beweert echter dat bij de terugtrekking op 13 mei eerst alle munitie verschoten werd op Rhenen, de Grebbeberg en omgeving om de terugtrekking te dekken. Ook De Jong (1970) beaamt dit. Wat vele zagen als terugtrekking was volgens De Jong slechts het herpositioneren van stukken in Rhenen. (correct) De ooggetuige Andreus Beijerbergen van Henegouwen, die zelf bij de artillerie zat tijdens het gevecht om de Grebbeberg, concludeert in zijn memoires dat zijn artillerie-eenheid te vroeg uit paniek terugtrok. Na de terugtrekking kreeg hij de opdracht op verkenning te gaan naar de verlaten artilleriestellingen. Hier bleek dat de Duitsers er nog niet waren en zelfs tijd was om alle vuurmonden in veiligheid te brengen. Ook beweerd hij dat de fout lag in de slechte communicatie binnen de artillerie. Ook Minjon (2015) beaamt de slechte communicatie. Ze beweert dat Nederlandse waarnemers niet in positie stonden als gevolg van het ontbreken van radiocommunicatie. Wel stelt Minjon dat er wel degelijk hard gestreden is op de locaties van de artilleriestellingen.

Uit deze ingekorte recap van de uitgevoerde literatuuranalyse kan het volgende worden geconcludeerd: De sensor-to-shooter link fungeerde zwaar ondermaats. Het kapotgaan van de telefoonlijnen waren desastreus voor deze verbinding. Ook was de radioverbinding afwezig in het gevecht. Het idee om ordonnansen te gebruiken werkte niet in de praktijk. Hiervoor is de sensor-to-shooter tijd te lang. Gevolg hiervan was dat vele batterijen niet één granaat konden verschieten, in ieder geval niet middels directe vuursteun. De eenheden die dapper gestreden zouden hebben, hebben hun munitie wel verschoten maar landde deze, op de vastgestelde doelen na, verre van nauwkeurig. Dit is het gevolg van het missen van informatie uit het voorterrein.
De getrokken conclusie over de sensor-to-shooter verbinding kunnen betrokken worden op ons hedendaags optreden. De sensor-to-shooter verbinding kan, net als tijdens de slag, ook op de dag van vandaag makkelijk verstoort dan wel uitgeschakeld worden. In het hybride tijdperk van nu waarbij elektronische oorlogsvoering (EOV) een steeds grotere rol krijgt, loopt deze sensor-to-shooter verbinding een groot gevaar. Naast het uitschakelen van commandantenposten is de buiten werking stellen van vijandige artillerie namelijk een prioriteit. Het opstellen van een robuust verbindingsplan met uitwijkopties is dus randvoorwaardelijk om in de toekomst effectief te kunnen blijven optreden.
Laten we bij de volgende slag waarbij Nederlandse artillerie grootschalig wordt ingezet niet dezelfde fouten maken als bij de vorige grote conventionele slag. Blijf investeren aan leiderschapsontwikkeling en houdt het gesprek gaande over hoe we ons sensor-to-shooter verbindingen ten alle tijden intact kunnen houden. De kanonniers kunnen namelijk in de stellingen nog zo dapper strijden, als het leiderschap en de verbindingen niet op orde zijn, kan het grootste wapen van de landmacht alsnog niet worden ingezet.
Algra, Gielt. Militaire ooggetuigen: De strijd in mei 1940. Nijmegen: QV Uitgeverij, 2015.
Amersfoort, H., en P.H. Kamphuis. Mei 1940 : de strijd op Nederlands grondgebied. Amsterdam: Boom, 2012.
Barnouw, David. „Vijftig jaar na de inval; wat weten we nog niet?” Bijdragen en Mededelingen van de Geschiedenis der Nederlanden, 1992.
Bijkerk, Rein. Een korte oorlog: De Slag om Nederland in mei 1940. Wijk bij Duurstede: Veen Bosch & Keuning uitgevers, 2015.
Blokker, Jan. Achter de laatste brug: gevangen in het land van de Grebbelinie. Singel Uitgeverijen, 2012.
Brongers, E.H. Grebbelinie 1940. Soesterberg: Aspekt, 2002.
De Jong, L. Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog Deel 3: Mei ‘40. ‘s Gravenhage: Rijksinstituut voor Oorlogsdocumenten, 1970.
Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940 – 1945. Deel 1c: Verhoren Militair Beleid 1939 – 1940: Verhoor van generaal-majoor b.d. J. Harberts omtrent bijzonderheden. Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1948.
Groot, S.J. de. Vestingartillerie in het veldleger : 19 RA in Grebbelinie en Betuwe 1940. Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 2002.
Gude, C.J. 2-I-8 Regiment Artillerie: een batterij, die eervol op de Grebbeberg streed. 1940.
Kip, Jaap. De tegenstoot: Bataljon Jagers gesteld voor onmogelijke opdracht: Grebbeberg, 12 en 13 mei 1940. Soesterberg: Aspekt, 2005.
Mans, M. Mans En Garde: de meidagen van 1940. https://tpo.nl/2020/05/11/mans-en-garde-11-mei-1940/.
Minjon, Saskia. Slag om de Grebbeberg: strijd om Wageningen en Rhenen in mei 1940. Publicaties Oud Rhenen, 2015.
Nierstrasz, V. E. „Het sneuvelen van majoor JHA Jacometti, commandant van II-8 RI op 12 mei 1940 en de verdediging door luitenant-kolonel WF Hennink, C.-8 RI van zijn commandopost op 13 en 14 mei 1940 op den Grebbeberg.” In Militaire Spectator ig. 109, 508-518. 1940.
Die vijf dagen in mei 1940: Helden zonder glorie. Regisseur: Hans Pool. 2012.
Ruissen, Dr. C.J. Artillerie mei 1940: De krijgsverrichtingen en achtergronden. 2005.
Snapper, F. „De mobilisatie 1939/1940 en de oorlogsdagen.” Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap.
Stichting de Greb. https://www.grebbeberg.nl
Thissen, F., van Setten, H., Snijders, J., van Rooden, T., & de Roos, J. „Portret van een Generaal-Majoor BD.” Groniek, 1972.
Vinke, B. De slag om de Grebbeberg: het relaas van een soldaat. Enschede: Van de Berg, 1990.