Reactie Recce Strike Complex: ervaringen van 43Mechbrig met de Deep Battle

In de afgelopen edities zijn twee artikelen geschreven over het zogenaamde Recce Strike Complex, een samenwerkingsverband tussen inlichtingen- en vuursteuneenheden om het diepe gevecht op brigniveau te kunnen voeren. Wij hebben deze artikelen met veel interesse gelezen, ook omdat wij de afgelopen jaren tijdens onze brigade-oefeningen ter voorbereiding op onze OG-status van ons brigadehoofdkwartier (BHK) dit jaar, hiermee uitgebreid ervaring opgedaan hebben. Zo hebben we als BHK na de Coronacrisis in een intensief oefenprogramma diverse CPXn, CAXn en FTXn uitgevoerd tijdens de afgelopen twee jaar, vaak zelf georganiseerd en soms onder leiding van 1.Panzerdivision of 7 (USA) Training Command. Er wordt in deze artikelen ook veel geschreven over het brigadeoptreden en dat van het BHK, dus wij vonden het hoog tijd en tevens een uitgelezen kans om onze ervaringen daarmee met de lezer te delen.

Allereerst herkennen wij een heel aantal zaken uit beide artikelen en onderschrijven wij deze, zoals als eerste het belang van de deep battle en de gecombineerde activiteiten van zowel sensoren als shooters hierin. Binnen onze brigade is de richtlijn van de brigadecommandant voor warfighting dat de brigade de close battle monitort en alleen ingrijpt indien nodig door bijvoorbeeld inzetten van de reserve, hergroeperen van overgebleven gevechtskracht en/of verleggen van het zwaartepunt van de vuursteun. De brigadestaf in het BHK focust met name op het voeren van de deep battle met inlichtingen- en vuursteuneenheden om de tegenstander te conditioneren voordat hij de close battle met onze bataljons aangaat. Daarnaast en voor dit artikel minder relevant, monitort het BHK de rear battle. Natuurlijk zijn wij ook voorstander van het inzetten van moderne technieken op zowel sensor als wapensysteemvlak, zoals het inzetten van UAVs en loitering munitions. Met de UAVs experimenteren we overigens al jaren uitgebreid, zowel virtueel tijdens CPXn en CAXn als fysiek tijdens FTXn. Ook herkennen we de observatie dat binnen het brigadegevecht de meeste effecten die op korte termijn bereikt moeten worden overwegend fysiek en kinetisch van aard zijn; het bereiken van non-kinetische effecten is namelijk vaak lastiger te focusen in tijd en ruimte. Verder herkennen wij de noodzaak en het nut van dynamische targeting, dus tijdens de uitvoering van het lopende gevecht. Uit het tweede artikel herkennen wij de samenstelling van de Current Cell, met daarin in ieder geval ops, intel en JFS functionarissen alsmede de noodzaak tot opleiding en training op brigadeniveau, maar ook het gemis aan specifieke O&T op dit vlak. Terzijde: de kennis van warfighting en het gebrek er aan behelst naar ons idee niet alleen de uitvoering en training ervan, maar ook de kennis in het onderwijzen en opleiden en organiseren van O&T-activiteiten ervoor. We zien ook dat de huidige C4I-systemen op brigadeniveau qua bereik, capaciteiten en interoperabiliteit verouderd zijn. Het probleem voor de BHKn van de brigades is echter groter; we missen al jaren een C2-concept met de bijbehorende manier van optreden, personeel en materieel. Het huidige BHK is een resultante van decennia van stabops en de huidige stand van zaken qua personeel en matererieel reflecteert dat. Zo zijn de cellen heel groot geworden met allerlei specialismes er in, maar dat vertraagt wel de besluitvorming en gevechtsleiding.

Een aantal zaken herkennen wij niet vanuit onze praktijk. Beide auteurs geven aan dat er targeting op brigadeniveau zou moeten plaats vinden. Welnu, dat gebeurt al uitgebreid zowel tijdens het maken van de intel preperation of the environment (IPOE) met een HVTL, tijdens de besluitvorming waarbij HPT afgestemd worden op sensoren en effectenbrengers,met als resultante de EGM voor de komende operatie als tijdens de uitvoering van de operatie als onderdeel van de gevechtsleiding in de Current Cell in de vorm van dynamic targeting. We hebben juist specifiek op dat vlak getraind in lijn met de richtlijnen van onze commandant om te focusen op het voeren van de deep battle. Zo kwam ons hoger niveau aan het eind van de CAX ‘ Allied Spirit’ vorig jaar onze EGM ophalen omdat zij dat nog niet als product gebruiken, maar het nut ervan wel hadden ervaren. Voor een buitenstaander is het targetingproces mogelijk niet duidelijk zichtbaar, maar dat komt omdat het in het besluitvormingsmodel verweven zit en ook tijdens de gevechtsleiding als onderdeel ervan uitgevoerd wordt. Immers, snelheid van bestrijden is cruciaal. Wij hebben in ieder geval de afgelopen jaren een over het algemeen goed werkende samenwerkingsvorm tussen Environment en Current Cell gevonden, waarbij de Collection Ops Office van de eerstgenoemde cel inlichtingen en vaak ook advies geeft richting de Current ten aanzien van het bestrijden van onderkende doelen. Dit gebeurt door in de commandopost de inlichtingenfucntionaris naast de JFS functionaris te zetten en beide functionarissen gebruik te laten maken van dezelfde chatkanalen in Elias. Veelal gebeurt die bestrijding in de diepte met JFS middelen vanwege het vereiste bereik en de benodigde reactiesnelheid. Wat we wel merken is dat de vuursteuncapaciteit significant ondermaats is om alle taken uit te kunnen voeren en dat is met prio counter battery fire omdat anders de vijandelijke artillerie met haar overmacht onze eenheden (zowel vuursteun als manoeuvre) teveel slijt. Gelukkig wordt de komende jaren een begin gemaakt met de reparatie zodat we dieper kunnen vuren en de bataljons weer een adequaat vuursteunsysteem krijgen om hun close battle te kunnen ondersteunen. Tot die tijd en waarschijnlijk ook erna blijft de centrale inzet van de vuursteun onder leiding van de JFS functionaris op brigadeniveau een must. Het rechtstreeks koppelen van vuursteuneenheden aan sensoren met het risico dat ze niet gebruikt worden zien wij als het inefficiënt gebruiken van een schaars middel.

We zien nog een aantal aandachtspunten die nader onderzoek en verdere discussie behoeven en we hopen dat wij daaraan mogen deelnemen; die regie is niet vanzelfsprekend ingeregeld. Zo zouden experimenten voor brigade-eenheden zoals BVE in 2035 en ‘compagnie van de toekomst’ in ieder geval in de goede context uitgevoerd moeten worden en dat is volgens ons in een operationele setting waarin elke brigade als onderdeel van een Duitse divisie optreedt en dat is voor elke brigade anders. De daarvoor specifiek benodigde kennis en ervaring is alleen binnen die brigades aanwezig, merken we ook. Dus we denken en experimenteren graag mee, is ons aanbod. Als eerste vinden wij ook dat er geen formeel Recce Strike Complex (RSC) opgericht of georganiseerd hoeft te worden; de meeste beschreven activiteiten vinden in meer of mindere formele mate namelijk al plaats. Daarmee zijn we het grotendeels eens met de belangrijkste conclusie van Edwin de Ronde in zijn artikel, namelijk dat het RSC niet per se nodig is als vehikel voor een doorontwikkeling van het BVE. Wij zijn zelf verder ook nog zoekende naar de meest effectieve organisatie van het BHK voor warfighting, wetende dat VTEn of personeel met de benodigde operationele kennis en ervaring een schaarse capaciteit is binnen de landmacht en dat zal op korte termijn niet wijzigen, dus extra personeel bijvragen is geen heel realistische optie. Daarnaast schreven we al dat het BHK zo lean en mean als mogelijk moet zijn om snel de covoprocessen uit te kunnen voeren inclusief de deelprocessen inlichtingen en targeting. Wij zoeken die oplossingen daarom meer in de hoek van de juiste ervaren mensen met de juiste C2-ondersteuning (hard- en software), dus kwaliteit in plaats van kwantiteit. Anderzijds vergt het gelijktijdig monitoren danwel leiden van de close, deep en rear battles een bepaalde cognitieve capaciteit en die is nu eenmaal individueel beperkt. In het verlengde daarvan vragen we ons af of het realistisch is om te vragen om dedicated eenheden voor het voeren van de deep battle. We denken dat we het de komende jaren moeten doen met de afdeling die ons beloofd is en daar zit volgens ons geen ruimte om veel vuureenheden te reserveren voor de deep battle alhoewel zo’n oplossing natuurlijk altijd onderdeel van het brigadevuursteunplan kan zijn. De toebedeling van toekomstige capaciteiten zoals de eerder genoemde UAVs en loitering munitions moet verder onderzocht worden binnen de brigadecontext om te voorkomen dat elke ondercommandant het voordehandliggende antwoord geeft op de vraag of hij deze capaciteit binnen zijn eenheid op wil nemen. De verkenners moeten zich afvragen in hoeverre de inzet van direct richting-wapensystemen in de diepte zich verhouden tot hun heimelijke verkenningstaak. Wij denken dat het BVE moet voorkomen dat ze in een vuurgevecht en daarmee gebonden raakt, dus daaruit zou het mogelijke advies volgen dat ze alleen indirecte richting-wapens inzet inclusief mogelijke loitering munitions. Belangrijker ten aanzien van de inzet van het BVE is wellicht het dilemma van de fysieke positionering, waarbij die in geval van het aangrijpen van HPTs waarschijnlijk niet overeen zal komen met die van het optreden als sensor, bijvoorbeeld om een ECOA te onderkennen. Een punt wat vaak onderbelicht blijft is de integratie in Duitse divisies. Dat betekent namelijk dat wij ons brigadegevecht moeten voeren als onderdeel van een divisiegevecht. Randvoorwaardelijk daarvoor is (natuurlijk) interoperabiliteit in hardware en software, maar ook in processen en procedures en met name dat laatste verdient meer aandacht. Zo hadden wij intensieve discussies tijdens onze laatste oefening ‘Griffin Lightning’ in Bydgoszcz en Wildflecken met onze Duitse collega’s van de divisie over hun geplande inzet van onze brigadevuursteunmiddelen en –sensoren. We vragen ons af of deze discussies alleen binnen de verschillend divisies en brigades gevoerd moeten worden of dat er overkoepelende afspraken op hoger niveau gemaakt moeten worden over bijvoorbeeld de inzet van Nederlandse brigademiddelen, ook mede in het licht van het Nato Force Model.

Overall zijn wij blij met de aandacht voor de deep battle als onderdeel van het brigadegevecht en de discussies en experimenten daarover; dat willen we graag bestendigen en we werken er graag aan mee. Daarvoor zou meer regie en doctrinaire invulling van de instanties buiten de brigades behulpzaam zijn; we kunnen immers niet alles zelf oplossen en hebben zeker niet alle wijsheid in pacht. In dat licht roepen we op tot (nog) meer samenwerking om zo de kennis en ervaring van en over warfighting binnen CLAS te vergroten en de brigades daar zo goed mogelijk op voor te bereiden.

Andere artikelen

Login ledengedeelte VOAWEB