Inleiding
In het editoriaal “staal-op-staal-conflicten” daagt de eindredacteur in Sinte Barbara nr 3 van 2022 de lezers uit om te reageren op een artikel van kolonel Hans van Dalen: het Recce Strike Complex. Na het lezen van het betreffende artikel ontstond de behoefte om inderdaad te reageren. Waarbij de vraag centraal staat: Is de beschreven visie vernieuwend of zijn er tekortkomingen op het gebied van kennis en materieel?
In deze reactie is gebruik gemaakt van bekende termen, processen en structuren, die de afgelopen jaren (helaas) nauwelijks ingevuld of gebruikt zijn. Dit artikel heeft als uitgangspunt het conditioneren van de tegenstander. Niet alleen in de initiële fase vóór gevechtscontact, ook tijdens het directe gevecht door de gevechtseenheden. Dit conditioneren is één van de verantwoordelijkheden van het brigadeniveau. Voor de structuur van dit artikel is gebruik gemaakt van de (bekende) DOTMLPFI-factoren, om pragmatische redenen in de volgorde DLTOMI.1. De behandeling van P en de F zijn bewust weggelaten.
Doctrine
Eén van de fundamenten van doctrine is eenheid van opvatting over begrippen. Onjuist gebruik, of een eigen betekenis geven, vergroot de kans op verwarring en chaos. Vandaar een korte toelichting op het Recce Strike Complex, het vuursteunsysteem, de rol van het brigade-niveau en het Land Targeting proces.
Het Recce Strike Complex is geen begrip in de huidige NATO- of Nederlandse doctrine. Toch is het noodzakelijk om te kijken waar de term vandaan komt. De voormalige Sovjetunie (USSR) heeft lang gewerkt aan een tweetal concepten voor de detectie en zekere vernietiging van hoogwaardige doelen in near-real time. De USSR ontwikkelde het Reconnaissance (Recce) Strike Complex (разведивательно-ударный комплех-RYK) voor het operationele niveau. Het was ontworpen voor de gecoördineerde inzet van precisie wapens met een lange dracht. Deze wapens werden ingezet door een geïntegreerd inlichtingen- en vuurleidingscentrum op basis van real time inlichtingengegevens en nauwkeurige doelinlichtingen. Het Recce Strike Complex maakte gebruik van surface-to-surface raketsystemen en door jachtvliegtuigen afgeworpen “smart” munitions.
Het Reconnaissance Fire Complex ((разведивательно-огновой комплех ROK) was de tactisch equivalent. Het integreerde inlichtingengegevens, nauwkeurige doelinlichtingen, een vuurleidingscentrum en tactisch artillerie-eenheden met als doel hoogwaardige doelen in near-realtime te vernietigen. Na het uiteenvallen van de Sovjetunie moderniseert de Russische federatie beide systemen en ontplooit het als één systeem: het Reconnaissance Fire System (разведивательнфая-огновая система ROС). 2
In de Nederlandse doctrine is sinds de uitgifte van de leidraad 2 Vuursteun de term “vuursteunsysteem” bekend. Deze term wordt in het nog te verschijnen Handboek Vuursteundoctrine met een kleine aanpassing gehandhaafd.3 De definitie geeft aan dat vuursteun gebaseerd is op een systeem van systemen, waarbij doelinformatie zo mogelijk rechtstreeks bij de doelbestrijdingsmiddelen terechtkomt. Daarnaast kunnen Surveillance, Target Acquisition en Reconnaissance (STAR)- middelen als deel van het systeem via coördinerende elementen worden aangehaakt. Uiteraard e.e.a ondersteund door C4I-middelen. En hier zit (mogelijk de grootste) uitdaging. Onder de kop “Materieel” wordt verder teruggekomen op C4I.

Binnen de doctrine is het Brigade-niveau de kleinste formatie op tactisch niveau4. Een formatie beschikt over de middelen om zelfstandig de gegeven opdracht uit te voeren. De planningshorizon voor een brigade is 24 tot 48 uur bij het optreden onder art V van het NAVO-verdrag (gevechtsoperaties). Het brigadeniveau heeft meerdere verantwoordelijkheden naar de onder bevel gestelde eenheden. Zoals zorgen voor: voortzettingsvermogen qua materieel en personeel; gecoördineerde aankomst in de uitgangsposities; gecoördineerde uitvoering van de opgedragen taken en behoud van bewegingsvrijheid en vrijheid van handelen. De belangrijkste verantwoordelijkheid is het conditioneren van de tegenstander. Gezien de beperkte planningshorizon en beschikbaarheid van eigen middelen zal zich dit voornamelijk in de fysieke dimensie afspelen.
Door de vergroting van dracht van artillerie-systemen is het aantal potentieel te bestrijden doelen groot. Er dient een keuze te worden gemaakt welke doelen met welke prioriteit waar of wanneer dienen te worden bestreden. Uitgangspunt hierbij is het gewenste resultaat. Het Land Targeting proces5, als integraal onderdeel van het besluitvormingsproces, geeft de handvatten om gestructureerd tot prioriteitsstelling van bestrijding van doelen te komen..
Het Land Targeting proces is niet alleen t.b.v. activiteiten in de fysiek dimensie te gebruiken. Het proces is ook te gebruiken voor de prioriteitsstelling in de andere dimensies. In het algemeen omvat het Land Targeting proces de activiteiten die zich richten op de beïnvloeding van geïdentificeerde en geselecteerde doelen6 in een volgorde van prioriteit om een gewenst resultaat te behalen.
De prioriteitsstelling in doelen creëert een (doel-)informatiebehoefte. De informatiebehoefte is richtinggevend voor de inzet en ontplooiing van sensoren. De sensoren worden op basis van de prioriteiten, zoals onderkend in het Land Targeting proces, ingezet. De inzet van sensoren en de geleverde doelinformatie vergt sturing op brigade-niveau met de elementen die de bestrijding uitvoeren. Wie wat opspoort en waar wanneer bestrijdt is vastgelegd in een product, de Effect Guidance Matrix (EGM). Dit product wordt onder de verantwoordelijkheid van de sectie Operatien van de brigade gemaakt en dient als coördinatie- en sturingsmiddel voor de uitvoering van het diepe gevecht in de current ops. De EGM wordt regelmatig bijgewerkt en in principe alleen intern de brigade-staf gebruikt. In voorkomend geval kan er voor worden gekozen om de EGM naar de staf van de afdeling Artillerie te verspreiden. De current ops van de brigade houdt echter altijd de regie.
“Targeting”, als term op zich, wordt gebruikt als aanduiding van het proces of als aanduiding van één van de elementen van het proces. Op deze manier gebruik maken van de term zonder verdere duiding is onduidelijk en werkt verwarrend.
Helaas is de kennis over het Land Targeting proces op z’n zachtst gezegd marginaal te noemen. De toepassing in bestaande processen en (her)inrichten van de current ops op brigade-niveau om uitvoering en sturing te geven blijft achter. Er wordt onvoldoende efficiënt en effectief invulling gegeven aan één van de verantwoordelijkheden van het brigade-niveau: conditioneren van de tegenstander.
De huidige doctrine is duidelijk genoeg om een werkend systeem in te richten, waarbij doelinformatie rechtstreeks van sensor aan een bestrijder wordt gekoppeld. Er dient wel aan een cruciale voorwaarde te worden voldaan: kennis van de doctrine en hoe deze toe te passen!

Leiderschap en opleiding
Kennis van de doctrine en hoe deze toe te passen vereist opleiding van commandanten en specialisten. Om de opleidingen vorm te geven is niet alleen een duidelijke structuur binnen het Opleidings- en Trainingscommando (OTCO) noodzakelijk. Ook de verantwoordelijkheden van de diverse opleidingselementen dienen duidelijk te zijn. Binnen het OTCO wordt het brigade-niveau aangeduid als niveau 6. Opleiden en Trainen van niveau 6 is de verantwoordelijkheid van het Land Trainings Centre (LTC). In de cursussen en oefeningen van het LTC is erg veel aandacht voor de planning en uitvoering van de eenheden die het directe gevechtscontact aangaan. Te weinig aandacht is er voor de échte verantwoordelijkheid van het brigadeniveau: zorgdragen voor de randvoorwaarden dat deze gevechtseenheden hun gegeven opdracht met succes kunnen uitvoeren. Dit vergt integratie, synchronisatie en coördinatie van functionaliteiten. De planning en aansturing van deze functionaliteiten, soms ook aangeduid als “systemen” of “ketens”, is de toegevoegde waarde van het brigadeniveau. Voor het creëren van randvoorwaarden in de diepte is kennis nodig van de wijze waarop sensoren hun (opgedragen) doelinformatie vergaren, hoe deze te koppelen aan een bestrijder én wanneer welke beslissingen noodzakelijk zijn. Een brigadecommandant dient concreet te zijn wanneer hij wat als randvoorwaarde wil bereiken, welke rol dat speelt in het optreden voor de gevechtseenheden en hoe dat past in het optreden van de brigade als geheel. Ondercommandanten dienen te begrijpen wat de rol van hun eenheid binnen de formatie is. Het optreden van hun eenheid is “slechts” een deel van het geheel7. De specialisten dienen opgeleid te zijn in hetgeen er van hen verwacht wordt aan specifieke kennis. Dit om inzet van capaciteit binnen hun specialisme mogelijk te maken, inclusief de coördinerende aspecten. Zowel brigade-commandanten, officieren operatiën als specialisten die werken op niveau 6, dienen hun opleiding te krijgen binnen het LTC. Dit vereist kundige instructeurs en docenten. Zij dienen niet alleen bekend zijn met het commandovoerings-proces en de deelprocessen. Ook moeten zij een kundige en inhoudelijke beoordeling van de gemaakte producten kunnen geven. Voor de specialistische cursussen op niveau 6 wordt door het LTC verwezen naar de zogenaamde vaktechnische opleidingscentra. Hierbij wordt voorbijgegaan dat functieplaatsen die hiervoor bestemd waren, in 2005 bij de oprichting van het OTCOpn8 naar Amersfoort zijn overgeheveld.
Training
Training is de kennis van doctrine en opleiding toepassen aan de hand van een Tactische Oefening Zonder Troepen (TOZT), Tactische Oefening Op Kaart (TOOK), in een gesimuleerde omgeving of te velde met troepen. Ook hier geldt dat de huidige trainingsproducten, bedoeld voor niveau 6, geen of te weinig aandacht besteden aan het conditioneren van de tegenstander vóór gevechtscontact met de gevechtseenheden en hoe dit conditioneren in de diepte doorgaat als de voorste elementen van een tegenstander in gevecht zijn met eigen gevechtseenheden. Daarnaast wordt tijdens de uitvoering van dergelijke trainingsmomenten veel aandacht besteed aan het proces en te weinig aan de inhoud. Hierdoor worden consequenties van bijvoorbeeld gemiste beslismomenten voor de commandant niet duidelijk gemaakt.
Organisatie
“Post-Afghanistan” is het brigadeniveau op zoek naar inrichting van de staf bij de uitvoering van gevechtsoperaties. In ieder geval ontbreekt de organisatie voor een adequate bevelvoering over het gevecht in de diepte in de current ops. Een dergelijk organisatie-element vereist kundig en specifiek personeel. Belangrijk zijn een officier operatien voor het bewaken van de integraliteit van de uitvoering van het operatieconcept. Daarnaast een inlichtingen functionaris die toegang heeft tot de inlichtingensystemen en aangeeft wanneer doelinformatie beschikbaar is van STAR-elementen, zoals bijvoorbeeld een Brigade Verkenningseskadron (BVE) of Cyber en Electro-Magnetische Activiteiten (CEMA)-elementen zonder directe toegang tot het vuursteunsysteem. Verder een vuursteunfunctionaris voor het contact met de eigen afdeling artillerie, monitoren van de vuursteuncöordinatie binnen de brigade en de afstemming voor het gebruik van het luchtruim. Deze opsomming van benodigde functionarissen is niet limitatief.
Het BVE is via de eigen Forward Observer (FO) onderdeel van het vuursteunsysteem van de brigade. Een eventueel onderbevelgesteld CEMA-element krijgt toegang middels de vuursteunfunctionaris van de brigade. Kern van het brigade-vuursteunsysteem is de afdeling artillerie. Deze opereert op basis van de hen gegeven opdracht, de informatie uit het Concept of Fire Support en de EGM. De EGM is een product waarin beschreven staat welke doelen prioriteit hebben in opsporing en bestrijding. Het wordt ook gebruikt door het organisatie-element in de current ops dat belast is met de bevelvoering over het gevecht in de diepte.
Naast de hiërarchische lijn kent de afdeling artillerie ook een functionele lijn. Middels deze lijn is de afdeling verbonden met het naast-hogere artillerie-niveau en kan, desgevraagd, extra artilleriesteun krijgen óf leveren.
Materieel
Overbrengen van doelinformatie van het BVE, de FO’s bij de gevechtseenheden of de eigen sensoren van de afdeling artillerie naar het afdelings-vuurleidingscentrum (Fire Direction Centre (FDC)) gebeurt binnen het vuursteunsysteem. Dit vuursteunsysteem wordt ondersteund door een vuursteuninformatiesysteem, het huidige Advanced Fire Support Information System (AFSIS). AFSIS heeft in de basis de capaciteit om informatie van sensoren near-real-time tot schietgegevens voor de beschikbare vuurmonden of raketsystemen te verwerken tot schietgegevens. AFSIS biedt de mogelijkheid om, plaatselijk en tijdelijk, sensoren rechtstreeks met de wapensystemen te verbinden om snelheid in bestrijding nog hoger te maken. Maar AFSIS is afhankelijk van verbindingsmiddelen die de connectie tussen de doelopsporingsmiddelen, coördinerende elementen en de wapensystemen van het vuursteunsysteem verzorgen. De huidige, verouderde, verbindingsmiddelen schieten te kort in bereik en capaciteit voor informatieoverdracht. Dit leidt tijdens schietoefeningen tot frustratie bij degenen die van AFSIS gebruik maken. Wat uiteindelijk leidt tot een verkeerd beeld van de mogelijkheden van de artillerie in het algemeen en dit vuursteuninformatiesysteem in het bijzonder. M.a.w.: adequate C4I ontbreekt.

Het FDC van de afdeling is het centrum waar alle doelinformatie binnenkomt en waar nu nog door mensen beslist wordt wie of wat prioriteit krijgt in bestrijding of om versterkt te worden met vuur, de zogenaamde tactische doelanalyse. Beslissingen op basis van tactische doelanalyse worden niet op onderbuik gevoel genomen. Zij zijn gebaseerd op opdracht en oogmerk van de brigadecommandant, het Concept of Fire Support, opdracht aan de afdeling en de EGM. Door de hoeveelheid informatie en complexiteit van de tactische doelanalyse is er behoefte aan een beslissingsondersteunende applicatie binnen AFSIS. Deze is in de toekomst idealiter gebaseerd op artificial intelligence (AI). Alleen op deze manier kan de mens uit het beslisproces (man-in-the-loop) worden gehaald en heeft hij de mogelijkheid om de beslissingen te volgen en daar waar nodig in te grijpen (man-on the-loop). In voorkomend geval kan zelfs worden overgegaan tot volledig geautomatiseerd verlenen van vuursteun. Hierbij valt te denken aan o.a. vuren in het kader van Counter Battery Fire (CBF).
Interoperabiliteit9
Interoperabiliteit is een “must” om op een vlotte manier informatie te kunnen uitwisselen in de functionele lijn. Hierdoor kan tijdelijk de vuursteuncapaciteit op brigade-niveau worden vergroot óf kan de afdeling artillerie worden opgedragen om vuren t.b.v. het hogere niveau af te geven. M.a.w. interoperabiliteit maakt de schaalbaarheid van geleverde artilleriesteun op de diverse tactische niveaus mogelijk. Interoperabiliteit is gebaseerd op een gemeenschappelijke doctrine. Deze doctrine is het uitgangspunt voor gemeenschappelijke procedures. Binnen de NAVO zijn deze voor het vuursteunsysteem vastgelegd in verschillende publicaties die formats, procedures en tactische toepassingen beschrijven. Deze vormen o.a. de basis voor AFSIS.
Technische toepassingen als verbindingsmiddelen en applicaties als vuursteuninformatiesystemen vergroten de interoperabiliteit. Vereist is dan wel dat de systemen en applicaties van verschillende nationaliteiten min of meer naadloos met elkaar contact kunnen maken en informatie kunnen uitwisselen. Helaas geeft dit problemen. Individuele naties, maar vooral hun leveranciers van C4I-middelen, zijn terughoudend met het beschikbaar stellen van technische-details van hun producten. Deze technische details zijn de basis voor een goede afstemming. Toch zijn er ontwikkelingen die het mogelijk maken om vuursteuninformatie tussen eenheden van verschillende nationaliteiten uit te wisselen. Dit is het Artillery Systems Cooperation Activities (ASCA) programma. ASCA heeft als doel de vuursteuninformatiesystemen van verschillende nationaliteiten met elkaar te laten communiceren. Dit maakt het mogelijk dat (doel-)informatie naadloos van het ene systeem naar het andere systeem wordt overgedragen. Als voorbeeld: doelinformatie van een Nederlandse eenheid wordt via AFSIS en een ASCA-interface overgedragen naar een Duitse artillerie-eenheid die gebruik maakt van het Duitse vuursteuninformatiesysteem ADLER.
Afsluitend
In de inleiding van dit artikel is de vraag gesteld: Is de visie (van kol Hans van Dalen in het artikel Recce Strike Complex) vernieuwend of is er gebrek aan kennis en materieel?
Het vuursteunsysteem binnen de brigade heeft de potentie om te werken als een “Recce Fire Complex”. De huidige kennis van doctrine en toepassing op brigadeniveau schieten echter tekort. In materiele zin zijn de momenteel gebruikte C4I-middelen die het vuursteunsysteem ondersteunen te beperkt.
De conclusie is dat het enige vernieuwende in het artikel van kol van Dalen een reorganisatie van het BVE is, inclusief aanschaf van nieuwe spullen. Dit pleidooi voor reorganisatie is verpakt in begrippen die onvoldoende geduid of uit context gebruikt worden. Het pleidooi gaat voorbij aan de rol van het BVE binnen een brigade en de rol van de brigade zelf. Dit werkt verwarrend voor een lezer waarvan de ervaring voornamelijk is gestoeld op de afgelopen 15 jaar (Afghanistan) en nauwelijks begrip heeft van het optreden van een formatie in het algemeen en een brigade in het bijzonder, m.n. in het conditioneren van de tegenstander. Laat brigades eerst bekwaam en goed worden waarin brigades goed moeten zijn. Daarna ligt de weg open voor creativiteit.
Is het een uitdaging voor kol Hans van Dalen om als plaatsvervangend C-OTCO een artikel te schrijven op welke wijze het OTCO de gebrekkige kennis van het optreden van het brigadeniveau op een acceptabel niveau denkt te brengen?
35. https://en.wikipedia.org/wiki/DOTMLPF
36. The Russian Reconnaissance Fire Complex comes of age, Lester W. Grau en Charles K. Bartles; mei 2018, blz 3
37. Definitie Vuursteunsysteem: een geïntegreerd systeem van doelopsporingsmiddelen, C4I systemen, wapensystemen en munitie, ondersteunende systemen en coördinerende elementen. Deze definitie is gebaseerd op de definitie in de AArty-P5 NATO Joint Fire Support Doctrine
38. Een brigade zoals de NAVO dat vereist d.w.z. met combat, combat support en combat service support eenheden
39. Zie ATP 3.9.2, Ed A versie1, mei 2018: Allied Tactical Doctrine for Land Targeting
40. Target, het Engelse woord voor doel: A target is an area, structure, object, person or group of people against which lethal or non-lethal capability can be employed to create specific psychological or physical effects. Note: The term ‘person’ also covers their mindset, thought processes, attitudes and behaviours. (AAP-6; NTMS – NATO agreed
41. ‘Het geheel is meer dan de som der delen’:. Toegeschreven aan de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v. Chr.) Uit Metafysica, Boek VIII, 1045a.8-10 (in de vertaling uit 1908 van W.G. Ross), over het belang van synergie (of 2+2+5)
42. Opleidings en Trainingscentrum Operatien. Het OTCOpn is de voorloper van het LTC en LWC
43. Definitie: The ability to act together coherently, effectively and efficiently to achieve Allied tactical, operational and strategic objectives (NATO agreed 16-01-2023; NATO Terminology Database).